20-09-2022
Op Prinsjesdag is het Belastingplan 2023 gepresenteerd. Hierin zijn een groot aantal fiscale maatregelen opgenomen die de directeur-grootaandeelhouders (dga's) direct raken. De belangrijkste maatregelen voor de dga komen hierna aan de orde. Het betreft hier een plan, de definitieve uitwerking van de plannen in de uiteindelijke wetgeving kan nog wijzigen
Tarief vennootschapsbelasting
Winst in een bv wordt belast met vennootschapsbelasting (Vpb). Het Vpb-tarief gaat per 1 januari 2023 omhoog:
Wat betekent dat concreet voor u:
als de winst van uw bv ruim in de tweede schijf van 25,8% valt, ofwel bij een winst in de bv vanaf € 200.000, moet u erover nadenken of u die winst niet beter kunt verdelen over meerdere (nieuwe) bv’s. Dat scheelt 6,8% Vpb over de winst boven € 200.000.
Tarief aanmerkelijk belang (box 2)
Als een bv dividend uitkeert aan haar dga, wordt dat nu nog belast met één vast tarief van 26,9% inkomstenbelasting in box 2. Ongeacht de hoogte van het dividend. Dit, afgezien van de voorheffing van 15% dividendbelasting die de bv bij het uitkeren van het dividend als voorbelasting inhoudt. Die ingehouden dividendbelasting wordt verrekend met box 2-heffing.
In 2023 blijft het box 2-tarief 26,9%. Het box 2-tarief verandert met ingang van 1 januari 2024. Er komen voortaan twee schijven:
Wat betekent dat concreet voor u:
hebt u een fiscaal partner? Dan kunnen de fiscaal partners vanaf 2024 gezamenlijk € 134.000 (2 x € 67.000) dividend uitkeren tegen het lage tarief van 24,5%.
Combinatie van Vpb en box 2-heffing
Winst die een bv behaalt, wordt eerst belast met 19% - 25,8% vennootschapsbelasting (tarief 2023). Als die netto winst van de bv (lees: het belastbaar bedrag van de bv na het betalen van Vpb) als dividend wordt uitgekeerd, wordt dat dividend vervolgens nog eens belast met 24,5% - 31% box 2-heffing (tarief 2024).
Wat een dga uiteindelijk aan belasting betaalt, heet ‘integrale heffing’. De hoogte daarvan hangt dus af van twee factoren:
Door de wijziging van het Vpb-tarief in 2023 wordt het integrale tarief in 2023 als volgt:
Belastingheffing |
Winst < € 395k |
Winst > € 395k |
---|---|---|
Winst bv | 100,000% |
100,000% |
Vpb | -19,000% | -25,800% |
Nettowinst | 81,000% | 74,200% |
Ab-heffing (26,9%) | -21,789% | -19,960% |
Netto dividend | 59,211% | 54,240% |
Effectief tarief | 40,789% | 45,760% |
Loon van de dga
Het loon van een dga moet nu als hoofdregel ten minste 75% van het loon van een werknemer met de meest vergelijkbare dienstbetrekking bedragen, met een minimum van normaal gesproken € 48.000.
Dat loon wordt vanaf 2023 100% van het loon van een werknemer met de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Dat houdt in dat in een aantal gevallen het dga-loon moet stijgen.
Als u een holding en een werkmaatschappij hebt, raakt dit indirect ook de verhouding tussen de managementfee en het dga-loon. Nu wordt in de praktijk vaak de vuistregel gehanteerd dat de managementfee ongeveer 100/65e van het dga-loon hoort te zijn. Let wel, dit is een vuistregel waarop veel uitzonderingen van toepassing zijn. Die verhouding wordt vanaf volgend jaar 100/90e van het dga-loon.
Wat betekent dat concreet voor u:
Tarief inkomstenbelasting box 1
Het inkomstenbelastingtarief in box 1 wordt verlaagd. De eerste schijf (bij een box 1-inkomen tot € 69.398) daalt van 37,07% in 2022 naar 36,93% in 2023. Verder wordt de eerste schijf verlengd van € 69.398 naar € 73.031. Daarnaast worden de algemene heffingskorting (AHK) en de arbeidskorting (AK) verhoogd.
Wat betekent dat concreet voor u:
Aftrek tegen lager tarief
U kunt gebruik maken van fiscale aftrekposten in box 1, zoals de hypotheekrente, giften, specifieke zorgkosten en onderhoudsverplichtingen (zoals alimentatie). Als u dat doet, dan zijn die aftrekposten vanaf volgend jaar nog maar aftrekbaar tegen de lage box 1-schrijf van 36,93%. Dit jaar zijn die posten onder omstandigheden nog aftrekbaar tegen een tarief van 40%, namelijk als sprake is van een box 1-inkomen dat hoger is dan € 69.398. Maar vanaf volgend jaar zijn die posten sowieso nog maar aftrekbaar tegen het percentage van de eerste box 1-schijf.
Dat geldt overigens voor de meeste aftrekposten in box 1. Maar weer niet voor premies die u betaalt voor bijvoorbeeld aftrekbare lijfrente- of arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
Wat betekent dat concreet voor u:
Lenen bij de eigen bv
Als u geld leent van uw eigen bv, mag dat vanaf volgend jaar niet meer zijn dan € 700.000 (was eerst € 500.000). Dat bedrag van € 700.000 geldt voor u en uw fiscale partner samen. Andere familieleden, zoals kinderen, mogen daarnaast ook € 700.000 per persoon bij uw bv lenen. Daarbij tellen overigens leningen voor een eigen woning niet mee. Maar wel leningen die zijn gesloten voor de financiering van privé beleggingen (w.o. beleggingsvastgoed en vakantiewoningen), ondernemingen van kinderen, enzovoort.
Als u meer dan € 700.000 leent bij uw eigen bv, dan mag dat op zich wel, maar dan wordt het meerdere aangeduid als ‘excessief lenen’ en vervolgens met inkomstenbelasting belast alsof het een dividenduitkering is.
De eerste peildatum voor deze nieuwe regel is 31 december 2023. Dan wordt gekeken welk bedrag u totaal bij uw bv(‘s) hebt geleend. Als het op die datum hoger is dan € 700.000, kost dat belastingheffing. Als u op 31 december 2023 bijvoorbeeld € 800.000 hebt geleend bij uw eigen bv voor de financiering van een vakantiewoning, betaalt u over het meerdere boven € 700.000, ofwel over € 100.000 26,9% box 2-heffing (tarief 2023), ofwel € 26.900.
Daarbij worden overigens alle leningen van u en uw partner (ongeacht of het leningen zijn of rekening-courantschulden) bij elkaar opgeteld. Het aantal bv’s waarbij u heeft geleend maakt ook niet uit. Maar als u én een schuld aan uw eigen bv hebt én een vordering op uw bv, dan is het wellicht slim om die twee te salderen. Dan bent u minder belastingheffing verschuldigd.
Wat betekent dat concreet voor u:
Overdrachtsbelasting
Het overdrachtsbelastingtarief gaat per 1 januari 2023 omhoog van 8% (2022) naar 10,4%. Dat geldt niet voor eigen woningen, daarvoor blijft het tarief 2%, afgezien van de vrijstelling (0%) voor woningen tot een aankoopprijs van € 400.000 (2022). Maar voor onder andere bedrijfsvastgoed en beleggingsvastgoed (waaronder verhuurde woningen en vakantiewoningen) stijgt het tarief naar 10,4%.
Wat betekent dat concreet voor u:
Andere maatregelen
Behalve bovenstaande maatregelen gaan nog een aantal fiscale zaken veranderen, die voor u als ondernemer met een bv belangrijk kunnen zijn.
Bpm bestelauto's voor ondernemers
Per 1 januari 2025 wordt de bpm voor bestelauto’s voor ondernemers afgeschaft. De vrijstelling voor emissievrije bestelauto’s blijft wel bestaan.
Onbelaste reiskostenvergoeding
De onbelaste reiskostenvergoeding voor zakelijke kilometers en woon-werkverkeer wordt verhoogd. Nu is die nog € 0,19 per kilometer (2022), die wordt komende jaren:
Hogere bijtelling privégebruik auto's
Bij emissievrije auto’s wordt de cap verlaagd van € 35.000 (2022) naar € 30.000 (vanaf 2023). De korting op de bijtelling blijft 6%, zodat de bijtelling wordt 22% -/- 6% is 16%. In het jaar van aanschaf van een nieuwe auto, blijft het dan geldende percentage 60 maanden geldig.
Betalingskorting
De betalingskorting die geldt bij betaling ineens van de hele voorlopige aanslag Vpb wordt vanaf 2023 afgeschaft.
Aandelenopties
Het komt voor dat werkgevers aandelenopties aan werknemers geven in plaats van gewoon loon. Dat speelt vooral bij start-ups en scale-ups, die onvoldoende geld hebben om hogere salarissen uit te kunnen betalen, maar ook bij andere werkgevers om hun werknemers te binden. Bij een aandelenoptierecht krijgt de werknemer het recht om over een aantal jaren aandelen in de bv te kopen, tegen een vooraf vastgestelde prijs. Althans, als ze dan nog bij het bedrijf werken.
Een aandelenoptie is een vorm van loon, waar dus ook belasting over moet worden betaald. Nu wordt die belasting geheven op het uitoefenmoment, als de werknemer zijn optierecht daadwerkelijk omzet in aandelen. Op dat moment moet de werknemer dan ook belasting betalen, terwijl hij daar het geld vaak niet voor heeft.
Vanaf 1 januari 2023 wordt de belasting als hoofdregel pas geheven op het moment dat de aandelen verhandelbaar zijn, en er daardoor wel geld beschikbaar komt of kan komen om de belasting te betalen.
En wat nog meer wijzigingen
Maar er zijn nog meer veranderingen aangekondigd, die niet zozeer u als dga raken maar toch belangrijk genoeg zijn om te noemen:
Ten slotte
Deze notitie geeft de belangrijkste wijzigingen weer die op Prinsjesdag 2022 bekend zijn gemaakt. En dan speciaal voor u, als dga.
Maar het zijn algemene regels. Neem gerust contact met ons op indien u meer wilt weten over de aangekondigde plannen op Prinsjesdag.
Bron: NOAB
20-09-2022
Op Prinsjesdag is het Belastingplan 2023 gepresenteerd. Hierin zijn een groot aantal fiscale maatregelen opgenomen die de ondernemer direct raken. De belangrijkste maatregelen voor de IB-ondernemer komen hierna aan de orde. Het betreft hier een plan, de definitieve uitwerking van de plannen in de uiteindelijke wetgeving kan nog wijzigen.
Zelfstandigenaftrek
De zelfstandigenaftrek (ZA) is een aftrekpost voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium, dat wil zeggen als hoofdregel minstens 1225 uur per jaar in hun onderneming werkzaam zijn.
Vorig jaar was al aangekondigd dat de zelfstandigenaftrek zou worden afgebouwd, maar die afbouw wordt groter en dus versneld. Dit jaar is de zelfstandigenaftrek nog € 6310, volgend jaar € 5030 en wordt verder afgebouwd tot € 900 in 2027. De startersaftrek blijft wel de huidige € 2.123.
Jaar | Zelfstandigenaftrek |
---|---|
2022 | 6.310 |
2023 | 5.030 |
2024 | 3.750 |
2025 | 2.470 |
2026 | 1.200 |
2027 | 900 |
Wat betekent dat concreet voor u:
Fiscale oudedagsreserve
De fiscale oudedagsreserve (FOR) is een fiscale faciliteit om uitstel van belastingheffing te creëren. Let wel, uitstel en geen afstel!
Door nu aan de FOR te doteren, krijgt u een aftrekpost die ertoe leidt dat u minder belasting verschuldigd bent. Maar uiterlijk bij het staken van uw onderneming wordt de FOR opgeheven en weer bij de winst bijgeteld, zodat u er alsdan alsnog belasting over verschuldigd wordt. Daarom is de FOR alleen maar een middel om uitstel van belastingheffing te creëren: nu minder betalen, maar later weer meer.
De FOR wordt ‘afgeschaft’, in die zin dat vanaf 1 januari 2023 niet langer aan de FOR mag worden gedoteerd, ofwel het is niet meer toegestaan om de FOR verder op te bouwen. De FOR die op 31 december 2022 al is gevormd, mag wel op de balans blijven staan. Het is dus niet zo dat de FOR moet vrijvallen, waardoor u daarover versneld belasting zou moeten betalen.
Wat betekent dat concreet voor u:
Tarief inkomstenbelasting box 1
Het inkomstenbelastingtarief in box 1 wordt verlaagd De eerste schijf (bij een box 1-inkomen tot € 69.398) daalt van 37,07% in 2022 naar 36,93% in 2023. Verder wordt de eerste schijf verlengd van € 69.398 naar € 73.031. Daarnaast worden de algemene heffingskorting (AHK) en de arbeidskorting (AK) verhoogd.
Wat betekent dat concreet voor u:
Aftrek tegen lager tarief
U kunt gebruik maken van fiscale aftrekposten, zoals de mkb-winstvrijstelling (die overigens gewoon 14% van de winst blijft) en/of de zelfstandigenaftrek (die zoals hierboven is beschreven langzaam wordt afgebouwd).
Als u dat doet, dan zijn die aftrekposten vanaf volgend jaar nog maar aftrekbaar tegen de lage box 1-schrijf van 36,93%. Dit jaar zijn die posten onder omstandigheden nog aftrekbaar tegen een tarief van 40%, namelijk als sprake is van een box 1-inkomen dat hoger is dan € 69.398. Maar vanaf volgend jaar zijn die posten sowieso nog maar aftrekbaar tegen het percentage van de eerste box 1-schijf.
Dat geldt overigens voor de meeste aftrekposten in box 1, dus ook voor bijvoorbeeld hypotheekrente, giften, specifieke zorgkosten en onderhoudsverplichtingen (zoals alimentatie). Maar weer niet voor premies die u betaalt voor bijvoorbeeld aftrekbare lijfrente- of arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
Wat betekent dat concreet voor u:
Afschaffing middeling
Als u een sterk wisselend inkomen hebt, kunt u onder voorwaarden gebruik maken van een middelingsregeling. Dan wordt het inkomen van de laatste drie jaar gemiddeld, waardoor minder belasting verschuldigd wordt, wat kan leiden tot een belastingteruggaaf. Middeling wordt vanaf 2023 afgeschaft.
Wat betekent dat concreet voor u:
Overdrachtsbelasting
Het overdrachtsbelastingtarief gaat per 1 januari 2023 omhoog van 8% (2022) naar 10,4%. Dat geldt niet voor eigen woningen, daarvoor blijft het tarief 2%, afgezien van de vrijstelling (0%) voor woningen tot een aankoopprijs van € 400.000 (2022). Maar voor onder andere bedrijfsvastgoed en beleggingsvastgoed (waaronder verhuurde woningen en vakantiewoningen) stijgt het tarief naar 10,4%.
Wat betekent dat concreet voor u:
Andere maatregelen
Behalve bovenstaande maatregelen gaan nog een aantal fiscale zaken veranderen, die voor u als IB-ondernemer belangrijk kunnen zijn.
Bpm bestelauto's voor ondernemers
Per 1 januari 2025 wordt de bpm voor bestelauto’s voor ondernemers afgeschaft. De vrijstelling voor emissievrije bestelauto’s blijft wel bestaan.
Onbelaste reiskostenvergoeding
De onbelaste reiskostenvergoeding voor zakelijke kilometers en woon-werkverkeer wordt verhoogd. Nu is die nog € 0,19 per kilometer (2022), die wordt komende jaren:
Hogere bijtelling privégebruik auto's
Bij emissievrije auto’s wordt de cap verlaagd van € 35.000 (2022) naar € 30.000 (vanaf 2023). De korting op de bijtelling blijft 6%, zodat de bijtelling wordt 22% -/- 6% is 16%. In het jaar van aanschaf van een nieuwe auto, blijft het dan geldende percentage 60 maanden geldig.
En wat nog meer wijzigingen
Maar er zijn nog meer veranderingen aangekondigd, die niet zozeer u als ondernemer raken maar toch belangrijk genoeg zijn om te noemen:
Ten slotte
Deze notitie geeft de belangrijkste wijzigingen weer die op Prinsjesdag 2022 bekend zijn gemaakt. En dan speciaal voor u, als IB-ondernemer.
Maar het zijn algemene regels. Neem gerust contact met ons op indien u meer wilt weten over de aangekondigde plannen op Prinsjesdag.
bron: NOAB
02-05-2022
Het kabinet heeft een plan opgesteld om vermogen eerlijker te gaan belasten.
Naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad waarin de belasting op spaargeld te hoog is vastgesteld, moest het kabinet op zeer korte termijn met een nieuw plan komen om rechtsherstel te bieden.
De keuze hiervoor is wederom gevallen op een forfaitaire spaarvariant. Dat betekent dat de belasting niet geheven wordt op een daadwerkelijk genoten rendement, maar op gemiddelde percentage.
De onderstaande tabel biedt een overzicht van de gehanteerde forfaits
Forfaits spaarvariant | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 |
---|---|---|---|---|---|
Spaargeld | 0,25% | 0,12% | 0,08% | 0,04% | 0,01% |
Schulden | 3,43% | 3,20% | 3,00% | 2,74% | 2,46% |
Beleggingen | 5,39% | 5,38% | 5,59% | 5,28% | 5,69% |
De belastingdienst gaat ervan uit dat een spaarder met € 100.000 aan spaargeld in 2021 een rente heeft ontvangen van € 100 (= 0,01%). Hierover wordt 30% belasting geheven.
Inkomstenbelasting 2021
Belastingplichtigen die voor 1 mei aangifte hebben gedaan en geld terug verwachten krijgen nog voor 1 juli een voorlopige aanslag opgelegd gebaseerd op de oude systematiek. Op een later moment krijgen zij een definitieve aanslag waarbij rekening is gehouden met de nieuwe methode.
Belastingplichtigen die verwachten geld te moeten betalen krijgen in augustus hun aanslagen opgelegd. Deze zijn dan al gebaseerd op de nieuwe methode. Ze mogen in augustus dan wel hun aangifte opnieuw indienen, om op die manier gebruik te maken van een gunstigere partnerverdeling.
Neem gerust contact met ons op indien u vragen heeft betreffende bovenstaande.
31-05-2021
Bent u een Nederlandse ondernemer en levert u goederen in de EU aan klanten die geen btw-aangifte doen? Dan krijgt u te maken met nieuwe btw-regels.
Per 1 juli 2021 gaan er nieuwe btw-regels gelden voor Nederlandse ondernemers die goederen leveren aan particulieren in Europa. Belangrijkste wijziging is dat de btw in het betreffende EU-land moet worden aangegeven. Dit houdt in dat het btw-tarief van dat betreffende EU-land moet worden gevolgd. Bovenstaande geldt enkel wanneer de jaarlijkse omzet aan aan particulieren in andere EU-landen meer bedraagt dan € 10.000. Bij een lagere omzet dient er Nederlandse btw berekent te worden en vindt de btw-aangifte gewoon in Nederland plaats.
Om de administratieve lasten te beperken en niet in ieder EU-land waar aan wordt verkocht aangifte te hoeven doen, kan men deelnemen aan de Unieregeling. In deze regeling kan er middels het éénloketsysteem, met één melding per kwartaal, aangifte worden gedaan voor alle EU-landen. Deze regeling is vrijwillig.
Om de aankomende wijzigingen goed voor te bereiden is het noodzakelijk om de volgende stappen te nemen:
Heeft u vragen hieromtrent, neem gerust contact met ons op!
11-03-2020
Op dit moment zijn wij telefonisch niet bereikbaar vanwege een technische storing. Voor dringende vragen kunt u ons op per mail bereiken op info@admie.nl. Uw mail zal zo snel als mogelijk is beantwoord worden.
Onze excuses voor het ongemak.
12-12-2019
Het einde van het jaar nadert snel. Volgend jaar zullen er een aantal fiscale wijzigingen plaatsvinden. Wij zetten de belangrijkste voor u op een rijtje. Sommige veranderingen uit het Belastingplan 2020 zijn nog niet definitief door de Tweede en Eerste Kamer ingestemd.
De belangrijkste wijziging die verwacht wordt is de overgang naar een tweeschijvenstelsel in de inkomstenbelasting. Aanvankelijk was het de bedoeling dat deze in 2021 zou worden ingevoerd, maar het kabinet wil dit in 2020 al laten gebeuren. Het tweeschijvenstelsel bestaat uit een toptarief van 49,5% voor inkomens boven € 68.507. Lagere inkomens worden belast tegen 37,35%. Daarnaast wil het kabinet de arbeidskorting verhogen, waardoor werken voor de meeste mensen meer gaat lonen. De arbeidskorting verlaagt immers de inkomstenbelasting voor mensen die werken. Tevens heeft het kabinet het plan om de algemene heffingskorting te verhogen. Mensen met een laag inkomen zullen het meeste profijt hebben van deze korting op de inkomstenbelasting.
De hypotheekrenteaftrek wordt geleidelijk afgebouwd indien het inkomen meer bedraagt dan € 68.507. In 2020 geldt voor deze groep een maximaal tarief van 46% als aftrekbare kosten van de eigen woning. Voor de andere aftrekposten (specifiek zorgkosten, scholingsuitgaven e.a.) gaat hetzelfde gelden. Voor belastingplichtigen met een inkomen meer dan € 68.507 geldt een maximaal aftrek tarief van 46%.
Het belastingtarief op winst uit aanmerkelijk belang gaat van 25% naar 26,25%.
Verder heeft het kabinet een grote aanpassing van box 3 aangekondigd. Vanaf 2022 zal er dan voor het eerst worden gekeken naar de werkelijke verhouding tussen spaargeld, beleggingen en schulden. Dit zal naar verwachting gunstig uitpakken voor de spaarder (heffingsvrij spaarvermogen van € 440.000), maar de belegger is hiervan de dupe. Met de huidige lage spaarrentes zou het er een stuk eerlijker op worden.
Tot slot heeft het kabinet aangekondigd de fiscale aftrek van scholingsuitgaven af te schaffen. Dit moet gaan wijken voor de Subsidieregeling STAP-budget (Stimulans van de Arbeidsmarktpositie). Wanneer dit zal zijn, is momenteel nog niet bekend.
Ondernemers
Voor ondernemers zijn er plannen om de zelfstandigenaftrek te verlagen van € 7.280 naar € 7.030 in 2020 (en € 5.000 in 2028). Hiermee daalt het belastingverschil tussen zelfstandigen en werknemers in loondienst.
Zoals in een eerder nieuwsbericht verdwijnt de kleineondernemersregeling (KOR) en wordt deze vervangen voor de omzetgerelateerd vrijstelling van omzetbelasting (OVOB). De aanmelding om per 1 januari 2020 gebruik te maken van de nieuwe regeling had al ingediend moeten zijn. Wanneer je je nu aanmeldt gaat de regeling op zijn vroegst in vanaf het 2e kwartaal 2020.
Heeft u vragen hieromtrent, neem gerust contact met ons op.
Het team van Admie wenst u fijne feestdagen en een succesvol 2020!
10-10-2019
Het nieuwe btw-identificatienummer komt eraan
Alle eenmanszaken krijgen in het najaar van 2019 een brief van de Belastingdienst met een nieuw btw-identificatienummer. Hebt u een eenmanszaak? Dan gaat u dit nieuwe btw-identificatienummer vanaf 1 januari 2020 gebruiken bij al uw contacten met klanten of leveranciers. U moet het vermelden op uw facturen en website. Staat uw oude nummer nog op brieven of andere communicatiemiddelen? Vervang het dan door uw nieuwe btw-identificatienummer.
Het nieuwe btw-identificatienummer noemen we ook wel: btw-id.
Met het nieuwe btw-identificatienummer is uw privacy beter beschermd
In het nieuwe btw-identificatienummer is uw burgerservicenummer (BSN) niet meer verwerkt. Zo is uw privacy beter beschermd.
Het nieuwe btw-identificatienummer ziet er zo uit: landcode NL, 9 cijfers, de letter 'B' en een controlegetal van 2 cijfers. De 9 cijfers hebben niets meer te maken met uw burgerservicenummer.
Dit is een voorbeeld van het nieuwe btw-identificatienummer: NL000099998B57.
Uw btw-nummer wordt uw omzetbelastingnummer
Uw btw-nummer noemen we voortaan het omzetbelastingnummer. Dit nummer blijft u gebruiken bij contact met de Belastingdienst. Bijvoorbeeld als u ons een brief schrijft of de BelastingTelefoon belt.
Het omzetbelastingnummer ziet er zo uit: uw burgerservicenummer met de toevoeging B01 – of hoger.
Dit is een voorbeeld van het omzetbelastingnummer: 111234567B01.
Kijk wat het nieuwe btw-identificatienummer voor u betekent
Wanneer u eenmanszaak heeft krijgt u van de Belastingdienst een brief waarin uw nieuwe btw-identificatienummer staat. Dit moet u zelf regelen vóór 1 januari 2020:
Neem gerust contact met ons op indien u vragen heeft betreffende bovenstaande.
18-09-2018
De huidige KOR (kleineondernemersregeling) inzake de btw-korting heeft te maken met de hoogte van de afdracht. Bent u btw-plichtig en moet u op jaarbasis minder dan € 1.883 aan btw afdragen, dan kunt u onder voorwaarden van de KOR (een gedeelte van) de afgedragen btw terugvragen. Bij het verzorgen van uw btw-aangifte houden wij hier nu rekening mee.
De overheid wil de regeling minder complex maken en heeft zodoende de OVOB (omzetgerelateerde vrijstelling van omzetbelasting) aangekondigd. De nieuwe regeling houdt rekening met de hoogte van uw omzet. De KOR verdwijnt en verandert vanaf 1 januari 2020 in een vrijstelling van btw-plicht.
Voorwaarden
Om deel te nemen aan de OVOB moet er voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
Alle belaste omzet telt mee. Dus ook omzet 0% btw (bijvoorbeeld export van goederen) en omzet die (binnenlands) wordt verlegd naar de afnemer. Vrijgestelde prestaties tellen nagenoeg geheel niet mee (bijvoorbeeld dienstverlening in de gezondheidszorg). Uitzonderingen hierop zijn de levering en verhuur van onroerende goederen en financiële diensten op het gebied van het betaalverkeer, de handel in effecten, kredietverlening en verzekeringen.
Bij leveringen van goederen waar de btw wordt betaald over de winstmarge, wordt alleen deze winstmarge meegerekend als omzet.
Een belangrijk verschil met de huidige regeling is dat ook rechtspersonen gebruik mogen maken van de OVOB.
Gevolgen
Ondernemers die deelnemen aan de regeling moeten rekening houden met het volgende:
Wanneer u deelneemt aan de OVOB krijgt u dus geen btw-teruggaaf. Dit houdt dus ook in dat u geen btw terugkrijgt van investeringen die u van plan bent om te gaan doen. De omzet dient in de administratie nog wel te worden bijgehouden. Deelname aan de OVOB geldt daarnaast voor ten minste drie jaar mits u de omzetgrens niet overschrijdt!
De omzetgrens van € 20.000 geldt ook indien het eerste kalenderjaar feitelijk korter is. Bijvoorbeeld wanneer u in december uw onderneming start.
Wanneer u in een jaar de omzetgrens overschrijdt voldoet u niet meer aan de gestelde voorwaarden. Dit houdt in dat voor alle leveringen en diensten vanaf dat moment en de omzetgrensoverschrijdende handeling zelf, niet langer onder de vrijstelling vallen. Vanaf dat moment gaan de normale btw-regels gelden en bent u weer verplicht btw-aangifte te doen. Tevens moet de inspecteur worden verzocht om u uit te nodigen voor het doen van aangifte. Na overschrijding kunt u 3 jaar lang niet deelnemen aan de OVOB.
Daarnaast geldt er een herzieningsregeling voor reeds aangeschafte investeringsgoederen. Deze kan er voor zorgen dat u btw die u reeds heeft afgetrokken, gedeeltelijk moet terugbetalen.
Aanmelden
Aanmelden dient voor 2020 te gebeuren. Per die datum vervalt namelijk de huidige KOR met een belastingvermindering voor de btw.
Wanneer u direct vanaf 1 januari 2020 wilt deelnemen, moet u zich vóór 20 november 2019 aanmelden bij de Belastingdienst. Op een later tijdstip aanmelden kan uiterlijk 4 weken voor aanvang van het aangiftetijdvak waarin de OVOB in moet gaan. Wilt u bijvoorbeeld de OVOB toepassen vanaf het 2e kwartaal 2020, dan moet uiterlijk 2 maart 2020 de melding zijn gemaakt.
De belastingdienst meldt ondernemers die nu een ontheffing hebben van administratieve verplichtingen, automatisch aan voor de vrijstelling. Zij krijgen hierover een aparte brief. In deze brief geeft de fiscus ook aan wat de ondernemer moet doen als hij geen gebruik wil maken van de OVOB.
Volgens ons bevat de nieuwe regeling een aantal verborgen risico’s die op het eerste oog niet direct zichtbaar zijn. Doch zullen wij goed beoordelen of de nieuwe regeling voor u voordelig kan zijn en nemen met u contact op wanneer wij van mening zijn dat we u hiervoor moeten aanmelden. Heeft u vragen hieromtrent, neem gerust contact met ons op.
06-02-2018
Bent u van plan om zonnepanelen aan te schaffen of heeft u ze reeds aangeschaft? Wij helpen u met de administratieve verwerking en vragen voor u de btw op de aanschaf en installatie terug.
Wanneer u als particulier zonnepanelen aanschaft heeft u recht op een teruggave van de aanschaf van de zonnepanelen. Hiervoor dient u bij de Belastingdienst aangemeld te worden als ondernemer voor de btw. Wanneer u niet aangemeld wordt als ondernemer, kunt u de btw die aan u in rekening is gebracht voor de aanschaf en installatie van de zonnepanelen ook niet terugkrijgen.
Naast de btw die u betaald heeft moet u ook de verschuldigde btw opgeven. Dit is de btw berekend over de stroom die u aan het energiebedrijf levert en die u in dezelfde periode zelf verbruikt. Aangezien dit in de praktijk meestal niet is vast te stellen, mag u gebruikmaken van de forfaitaire bedragen (zie onderstaande tabel). Het forfaitaire bedrag dat u moet gebruiken, hangt af van het opwekvermogen van uw zonnepanelen. Als u gebruikmaakt van deze forfaits, mag u geen btw in rekening brengen aan uw energiebedrijf.
Opwerkvermogen in Wattpiek (Wp) per jaar | Forfait |
---|---|
0 - 1000 | € 20 |
1001 - 2000 | € 40 |
2001 - 3000 | € 60 |
3001 - 4000 | € 80 |
4001 - 5000 | € 100 |
5001 - 6000 | € 120 |
6001 - 7000 | € 140 |
7001 - 8000 | € 160 |
8001 - 9000 | € 180 |
9001 - 10.000 | € 200 |
Voor geïntegreerde zonnepanelen gelden andere forfaits!
Ontheffing van administratieve verplichtingen
In de jaren na de aanschaf van de zonnepanelen kunt u ontheffing krijgen van administratieve verplichtingen, zoals het doen van btw-aangifte. U komt hiervoor in aanmerking als o.a. de btw die u verschuldigd bent € 1.345 of minder is (de zogenoemde kleineondernemersregeling).
Zzp'ers
Bovenstaande geldt enkel voor particulieren. Zzp'ers zijn (in haast alle gevallen) immers al ondernemer voor btw. Ze krijgen de btw op de aanschaf en installatie van de panelen weliswaar terug, maar dit voordeel verdampt langzaam. Doordat ze in de meestal gevallen niet onder de grens van € 1.345 verschuldigde btw belanden, dient de btw van de opbrengst nog in jaren (zolang ze ondernemer zijn) te worden opgegeven. Daarnaast mogen ze ook geen gebruikmaken van de forfaitaire bedragen en dienen de daadwerkelijke btw te berekenen over de opgewekte energie.
Wanneer de zonnepanelen tot een (huwelijks) goederengemeenschap behoren, kan alleen de persoon die op de energienota staat vermeld zich aanmelden als ondernemer. Indien uzelf zzp'er bent en uw partner niet, zorg er dan voor dat uw partner de persoon is die vermeld staat op de energienota. Op die manier kunt u de btw van de aanschaf en installatie terug ontvangen (minus het forfait) en kunt u direct op grond van de kleineondernemersregeling ontheffing krijgen op de btw-verplichting.
Neem gerust contact met ons op indien u vragen heeft betreffende de btw-heffing en zonnepanelen. Wij helpen u graag met de administratieve verwerking en vragen de btw voor u terug.
30-01-2018
De hypotheekrente is laag maar nog steeds aftrekbaar. Het rendement van uw vermogen is nog altijd forfaitair belast. Is het aflossen van uw hypotheek dan een optie? Waar hangt dit van af, wat levert het op en blijft dat voorlopig ook zo?
Van welke factoren hangt dit af?
Het voordeel van de aftrek van de hypotheekrente is tegenwoordig beperkt. Allereerst door de lage rentestand. Een tarief van 2% is heel normaal en weinig aftrek betekent weinig voordeel. Verder is de renteaftrek in 2018 beperkt tot een tarief van maximaal 49,5%. Vanaf 2020 wordt dit versneld afgebouwd naar een tarief van 37% in 2023.
De aftrek van hypotheekrente wordt bovendien verminderd met het eigenwoningforfait. Alleen het saldo is aftrekbaar. Het forfait bedraagt in 2018 0,7% van de WOZ-waarde van uw woning. Als u geen aftrek van de hypotheekrente heeft, krijgt u door de zogeheten Hillen-aftrek ook niet te maken met het eigenwoningforfait. Dit voordeel voor iemand die zijn hypotheek heeft afgelost, gaat vanaf 2019 in 30 jaar geleidelijk verdwijnen (uitfasering Hillen-aftrek).
Als u uw hypotheek aflost, daalt uw vermogen. Het rendement hierover bent u kwijt, maar u betaalt ook minder belasting in box 3. De vermogensrendementsheffing loopt vanaf 2017 op naarmate uw vermogen groter is. Tot 2017 werd er uitgegaan van 4%. In 2018 wordt er voor kleinere vermogens uitgegaan van een rendement van 2,02% oplopend tot 5,38% voor vermogens van ongeveer € 1 miljoen en meer. Het tarief dat u hierover betaalt is 30%.
Aflossen ... of niet?
Wat per saldo het effect van aflossen is, is afhankelijk van een aantal factoren:
Voorbeeld
U bezit een woning met een WOZ-waarde van €400.000,- en een hypotheek van €300.000,- tegen 5% rente. U bezit een vermogen van meer dan € 1 miljoen waarop u 4% rendement maakt. Uw belastingtarief bedraagt 51,95%. U besluit uw hypotheek af te lossen (we gaan ervan uit dat de bank u geen boeterente laat betalen).
Hypotheekrente: €300.000,- x 5% | €15.000,- |
Eigenwoningforfait: 0,7% x €400.000,- = €2.800,- | |
Belastingvoordeel hypotheek: €15.000,- x 49,5% -/- €2.800,- x 51,95% | €5.970,- |
Rendement vermogen -/- rendement na box 3-heffing = (€300.000,- x 4%) -/- (€300.000,- x 5,38% x 30%) | €7.158,- |
Totale kosten voor aflossing €15.000,- -/- €5.970,- -/- €7.158,- |
€1.872,- |
Waarop letten?
In bovenstaand voorbeeld kost uw hypotheek u per saldo €1.872,- en is aflossen dus gunstig. Bedenk wel dat bijvoorbeeld een hypotheekrente van 3,5% of een rendement op uw vermogen van 2% respectievelijk 6% een totaal ander beeld oplevert. In bovenstaand voorbeeld slaat het voordeel van aflossen dan om in een nadeel van €401,-, in een voordeel van €7.872,- respectievelijk in een nadeel van €4.128,-. Bereken daarom altijd eerst of aflossen in uw situatie gunstig is.
23-01-2018
Bitcoins zijn volop in de actualiteit. Zeker door de koersexplosies. Wat speelt er bij de aangifte inkomstenbelasting, die u binnenkort moet gaan doen, bij het opgeven van bitcoins en andere cryptocurrencies?
Uw bezit aan bitcoins (en andere cryptocurrencies, zoals de Ethereum en de Litecoin) moet u in uw aangifte inkomstenbelasting in box 3 verantwoorden als 'overige bezittingen'.
Natuurlijk bestaat er wel recht op de gebruikelijke vrijstelling in box 3 van € 25.000,- per persoon (in 2018: € 30.000,- per persoon), maar voor de rest is het 'gewoon braaf aftikken'!
Afhankelijk van de omvang van het vermogen ligt het tarief tussen de 0.86 en 1.61%. In plaats van het 'oude vertrouwde' forfaitaire rendement van 4% geldt er per 1 januari 2017 een gedifferentieerd forfaitair rendement. Hierover betaalt u 30% belasting. Deze regeling ziet voor het 2017 als volgt uit:
Schijf | Vermogen in box 3 | Forfaitair rendement |
---|---|---|
0 | € 25.000,- (p.p.) heffingsvrij | 0% |
1 | vermogen € 25.000,- tot € 100.000,- | 2.87% |
2 | vermogen € 100.000,- tot € 1.000.000,- | 4.60% |
3 | vermogen boven € 1.000.000,- | 5,39% |
Er bestaat een bijzondere vrijstelling voor contant geld en vergelijkbare vermogensrechten. Denk aan cadeaubonnen en elektronisch geld. Deze vrijstelling bedraagt € 522,- per persoon, voor fiscale partners geldt het dubbele bedrag (€ 1.044,-). Zeker is het niet, maar het is goed verdedigbaar dat ook cryptocurrencies in deze (bescheiden) vrijstelling delen. Toch meegenomen!
Peildatum
In uw aangifte inkomstenbelasting moet de waarde van de in het bezit zijnde cryptocurrencies aangegeven worden op basis van de koers op 1 januari van het jaar waarover u aangifte doet (de peildatum dus).
Wie tijdig - voor de peildatum - zijn bitcoins te gelde heeft gemaakt, ontspringt de fiscale dans in box 3. Omzetten kan in bijvoorbeeld inboedel, auto en boot, maar ook sieraden, dure cognac en dito champagne. Dat geldt ook voor een eigen woning, die valt immers in box 1.
Belastingcontrole
Banken moeten verplicht uw banksaldo melden (resigneren) aan de Belastingdienst. Hoe de fiscus uw bezit aan bitcoins gaat controleren wil men nog niet zeggen (om 'de mensen niet wijzer te maken'). Men zal er ongetwijfeld wat op gaan vinden. En besef: op internet bestaan er geen geheimen. Uw bitcoin-code kunt u ook printen op een stukje papier. Of dat werkt of niet: niet aangeven blijft strafbaar!
Bron: Tips & Advies - Belastingen
16-01-2018
Een gokje wagen via de baas? Dat kan, maar het blijft fiscaal nauw luisteren. Wat bewijst een uitspraak van de rechter over een bedrijf waar werknemers een lot kregen omdat ze minstens drie nieuwe collega's hadden aangebracht.
Tourpoules, WK-poules (toegegeven, de belangstelling zal volgend jaar waarschijnlijk wat minder zijn nu Oranje niet meedoet), roulette op personeelsavonden en bedrijfsfeesten, enz., het gebeurt allemaal.
Maar opgepast, de fiscus is nooit ver weg! Dat bleek maar weer eens bij een zaak bij het Gerechtshof Amsterdam, waar een gelukkige werknemer van zijn werkgever een loterijprijs van maar liefst €20.031,- in ontvangst mocht nemen. Het probleem daarbij was de fiscus. Want, zo was de vraag, vormde deze prijst (belast) loon?
Loterij georganiseerd door bedrijf
Een bedrijf had blijkbaar problemen om nieuwe werknemers te vinden. Daar werd een originele oplossing voor bedacht: er werd een loterij georganiseerd. Werknemers die ten minste drie nieuwe collega's hadden aangebracht, kregen een lot en mochten meedoen. De hoofdprijs bestond uit een mooi bedrag: €20.031,- belastingvrij, of toch niet?
De werkgever wist het niet en vermeldde het bedrag op de jaaropgaaf. De werknemer nam de gok en gaf de prijs niet aan als loon. Dat deed hij evenmin met een bonus van €3.205,-. De inspecteur ging uiteraard af op de jaaropgave van de werknemer en wilde naast het gewone loon ook de bonus en de loterijprijs belasten. Dat was de rechtbank met hem eens en in hoger beroep belandde de zaak bij het Gerechtshof Amsterdam.
Wat vond de fiscus ervan?
De inspecteur was van oordeel dat de door een werknemer gewonnen prijs in een door zijn werkgever georganiseerde loterij loon uit dienstbetrekking vormde. De geldprijs zou namelijk - naar maatschappelijke opvattingen - aan de dienstbetrekking moeten worden toegerekend. Belangrijk voor de vraag of er sprake is van loon, is het (causale) verband tussen de prijs en de dienstbetrekking.
Niet doorslaggevend was de vraag, aldus de inspecteur, of de prijs daadwerkelijk een beloning vormde voor de door de werknemer verrichte arbeid. Bovendien was het zo dat de werknemer wel (enige) inspanning moest verrichten om nieuwe collega's te strikken. Een zuiver kansspel was het dus niet geweest, deze loterij. Bovendien waren het alleen maar (bestaande) werknemers die aan deze loterijactie konden meedoen.
De werknemer verdedigde zich door een vergelijking te maken met de staatsloterij. Want wat als hij nou van de baas een lot hiervoor had gekregen waarop de hoofdprijs was gevallen? Was die prijs dan ook loon? Nee, toch zeker! Maar die vergelijking ging volgens de rechter niet op. Deze loterij was namelijk door de werkgever georganiseerd. Bij de staatsloterij ligt dat uiteraard heel anders.
Kijk uit met kansspelen die vanuit uw positie als werkgever zijn georganiseerd. Gewonnen prijzen zijn dan fiscaal belast loon. Loten van bijvoorbeeld de staatsloterij uitdelen, kan natuurlijk wel: het lot is dan loon, een gewonnen prijs echter niet.
09-01-2018
U mag sinds 1 juli 2017 niet langer pensioen in eigen beheer opbouwen. U moet kiezen: afkopen, omzetten in een oudedagsverplichting (ODV) of het opgebouwde pensioen laten staan. Welke afwegingen spelen er mee bij uw keuze?
Als u uw pensioen in eigen beheer afkoopt, wordt de fiscale waarde van het pensioen uitgekeerd. Deze uitkering wordt progressief belast in box 1. Als u in 2018 besluit tot afkoop van het pensioen, krijgt u 25% korting op de afkoopwaarde. In 2019 bedraagt de korting 19,5%.
Beweegredenen tot afkoop
Voor iedere situatie is het weer anders welke keuze het beste is. We bespreken de belangrijkste argumenten om wel voor afkoop te kiezen.
Door de kortingsregeling is het belastingtarief waartegen u afkoopt relatief laag. Voor de meeste situaties komt dit rond de 35% uit. Dit is lager dan het tarief waartegen salaris, e.d. belast wordt. Na de AOW-leeftijd is het tarief in de laagste schijf circa 19%. Maakt u deze schijf te zijner tijd niet vol, dan is afkopen wellicht niet het voordeligst.
Als er gekozen wordt voor afkoop, heeft de BV daarna geen pensioenverplichting meer. Dit geeft maximale flexibiliteit. De verplichting belemmert de BV niet meer in eventuele dividenduitkeringen. De BV kan eventueel verkocht of ontbonden worden. Tevens is de commerciële waarde van het pensioen verdwenen en is enkel de fiscaal lagere waarde uitgekeerd. De commerciële balans laat dus een betere solvabiliteitspositie zien. Ook voor toekomstige inkomensplanning heeft u de maximale flexibiliteit. De BV is niet meer gebonden aan de vastgestelde bedragen in een pensioenovereenkomst.
Zolang de BV een pensioenverplichting heeft, moet er nog wel jaarlijks opgerent worden. Als de BV dit nu of in de toekomst niet meer kan verrekenen met opbrengsten, levert deze dotatie geen belastingvoordeel meer op.
Let op de voorwaarden
Na het besluit tot afkoop moet de loonheffing binnen één maand afgedragen worden. De BV moet dus over voldoende liquiditeiten beschikken om deze loonheffing te kunnen betalen. Als DGA heeft u recht op de netto-uitkering van de fiscale waarde minus de loonheffing. Deze hoeft niet in liquiditeiten aanwezig te zijn. Deze kan bijvoorbeeld ook verrekend worden met een rekening-courantschuld aan de BV of omgezet worden in een lening.
Als de BV niet voldoende vermogen heeft, dan kan bij afkoop niet de volle waarde aan de DGA uitgekeerd worden. Aangezien er wel afgerekend moet worden over de fiscale waarde minus de korting, is het nadelig om af te kopen terwijl niet de volledige waarde uitgekeerd kan worden. Staat het pensioen onder water, bekijk dan de mogelijkheden om af te zien van het niet voor verwezenlijking vatbare deel van het pensioen. Als u aan de voorwaarden voldoet, kunt u dan afzien zonder afrekening over deze waarde.
De (ex-)partner moet instemmen met de afkoop. Heeft de (ex-)partner ook rechten, bijvoorbeeld in de vorm van nabestaandenpensioen of zou hij rechten krijgen bij een echtscheiding, dan moet de (ex-)partner hier ook voor gecompenseerd worden.
Bron: Tips & Advies - Belastingen
02-01-2018
Als u een woning aan uw kind verhuurt, dan heeft uw kind onder voorwaarden recht op huurtoeslag. Als u het goed aanpakt, kunnen zijn lasten beperkt worden terwijl u toch een leuk rendement maakt. Waar moet u dan op letten?
De huizenprijzen zitten weer in de lift en dat maakt de toegang tot de woningmarkt er voor jongeren niet eenvoudiger op. Misschien kunt u een helpende hand toesteken door een woning te kopen en deze aan uw kind te verhuren. Onder voorwaarden heeft uw kind dan recht op huurtoeslag. Bovendien kunt u nog een leuk rendement maken ook.
Recht op huurtoeslag?
Uw kind krijgt in beginsel alleen huurtoeslag als hij minstens 18 jaar is, een huurcontract heeft getekend en huur betaalt, een woning met eigen woon-/slaapkamer, keuken en wc heeft, ingeschreven staat op het adres en de Nederlandse nationaliteit of een verblijfsvergunning heeft, net als zijn eventuele toeslagpartner.
Voor jongeren tot 23 jaar mag de huur niet minder zijn dan € 223,42 en niet meer dan € 414,02. Het inkomen mag niet meer dan € 22.200,- bedragen (met eventuele toeslagpartner niet meer dan € 30.150,-). Eventueel ontvangen studiefinanciering telt daarbij niet mee. Is uw kind 23 jaar of ouder, dan mag de maximale huur niet meer dan € 710,68 zijn.
Of uw kind huurtoeslag krijgt en hoeveel, hangt dus af van de huurprijs, zijn inkomen, zijn leeftijd en zijn woonsituatie. Ook mag uw kind niet meer dan € 25.000,- aan vermogen hebben (met een eventuele toeslagpartner niet meer dan € 50.000,-).
Voorbeeld. Uw zoon is 24 jaar, studeert nog en heeft een bijbaantje. Zijn inkomen is € 10.000,- per jaar. U koopt een appartement van € 200.000,- en verhuurt dit voor € 650,- per maand. De huurtoeslag bedraagt dan € 3.960,- per jaar. Uw zoon is aan woonlasten dus € 3.840,- per jaar kwijt.
Aandachtspunten
U moet een reële huur berekenen. Informeer eventueel bij een woningverhuurder of makelaar wat de gangbare huurprijzen zijn. Het is van belang een zo hoog mogelijke huur af te spreken, want dit levert een hogere huurtoeslag op. U moet wel onder de genoemde maxima blijven, anders vervalt de huurtoeslag.
Een zo hoog mogelijke huur klinkt leuk, maar deze moet voor uw kind wel op te brengen zijn. Misschien is het een optie om de huur (deels) terug te schenken. Als u uw zoon € 3.840,- schenkt, woont hij zelfs gratis, terwijl u nog steeds een brutorendement maakt van € 3.960,-, ofwel bijna 4%! Zorg er bij schenking wel voor dat de huur en de schenking volledig los van elkaar komen te staan en ga bijvoorbeeld de huur niet met de schenking verrekenen. Over een schenking tot € 5.320,- betaalt uw kind in 2017 overigens ook geen schenkbelasting.
Over uw verhuurde woning moet u wel belasting betalen in box 3, maar dat was ook het geval geweest als u uw vermogen had gespaard of belegd. De waarde van de woning is in dit geval echter niet de WOZ-waarde, omdat u hierop een waardevermindering mag toepassen vanwege de verhuurde staat.
In bovengenoemd voorbeeld, ervan uitgaande dat de WOZ-waarde ook € 200.000,- is, wordt bij een huur van € 650,- per maand een waardedruk van 38% verleend. Uw woning van € 200.000,- telt dan dus maar voor € 124.000,- mee in box 3.
27-12-2017
Nu is er pas btw verschuldigd op het moment dat de vouchers worden gebruikt, maar dit verandert in 2019. Er moet dan verschil worden gemaakt tussen vouchers voor enkelvoudig en voor meervoudig gebruik.
De btw-heffing op vouchers zal per 1 januari 2019 worden aangepast, zo blijkt uit een wetsvoorstel van 7 juli 2017. Deze regeling is van toepassing op onder meer de verkoop van cadeaubonnen, dinercheques, e.d. Op dit moment worden vouchers pas met btw belast op het moment dat zij door de gebruiker worden aangewend voor de aankoop van een product of dienst. Er is geen btw verschuldigd op het moment van verkoop van de voucher. Op basis van het wetsvoorstel moet er een onderscheid worden gemaakt tussen vouchers voor enkelvoudig en voor meervoudig gebruik.
Enkelvoudig gebruik
Een voucher waarbij op het moment van verkoop duidelijk is welk soort goederen of diensten daarmee aangekocht zal worden en welk btw-tarief daarvoor geldt, is een voucher voor enkelvoudig gebruik. Deze is met btw belast op het moment van de verkoop.
Meervoudig gebruik
Als op het moment van verkoop van de voucher nog niet vaststaat welke goederen en of diensten daarmee kunnen worden aangeschaft en het btw-tarief dus nog niet kan worden bepaald, is er pas btw verschuldigd als de voucher wordt gebruikt. Gedacht kan worden aan een cadeaubon die kan worden besteed in een kookwinkel met zowel producten die met 6% btw belast zijn, zoals ingrediënten voor een maaltijd, als producten die belast zijn met 21% btw, zoals een braadpan.
Administratie goed inrichten
Van belang is dat de administratie te zijner tijd zodanig is ingericht dat het duidelijk is om welke soort vouchers het gaat. Het kan voordelig zijn om, waar mogelijk, toe te staan dat de verkochte vouchers zowel voor goederen en diensten die belast zijn met 6% btw als voor goederen en diensten die belast zijn met 21% btw kunnen worden ingewisseld (vouchers voor meervoudig gebruik), zodat de btw-heffing wordt uitgesteld.
19-12-2017
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zal zich bezig gaan houden met het controleren van de nieuwe Arbowet.
Wat betekent dit in de praktijk? Hoe zal er worden geïnspecteerd?
De inspecteur van de SZW kan zonder afspraak langs komen en mag, zonder toestemming van de werkgever, het bedrijf controleren. U bent verplicht mee te werken bij alle stappen die de inspecteur neemt. De inspecteur kan het volgende doen:
Wat houdt de inspectie van de nieuwe Arbowet precies in?
Met de nieuwe Arbowet zijn de inspectiemogelijkheden van de Inspectie SZW uitgebreid. Dit betekent dat de Inspectie SZW meer mogelijkheden heeft gekregen om maatregelen op te leggen. In sommige situaties is dit zelfs verplicht. Bijvoorbeeld indien het basiscontract niet aanwezig is. Is hiervan sprake dan kan de Inspectie SZW de volgende stappen nemen:
1. Als het gaat om een niet zware of ernstige overtreding, zal de Inspectie SZW eerst een eis tot naleving van de wet vorderen.
2. De inspecteur zal dan omschrijven wanneer de Inspectie tevreden is en het werk veilig en gezond is georganiseerd.
3. De inspecteur geeft aan wat u moet doen en binnen welke termijn om de overtreding op te heffen.
4. Bij een tweede controle wordt bekeken of u nu wel voldoet aan de Arbowet.
5. Is dit niet gebeurd, dan zal de inspecteur een boeterapport opstellen.
6. Het boeterapport wordt aan de zogenoemde boeteoplegger van de Inspectie SZW gestuurd.
7. Deze boeteoplegger beoordeelt of een boete moet worden opgelegd.
Boetes omtrent het basiscontract
Boetes omtrent preventiemedewerkers
Boetes omtrent open spreekuur
Boetes omtrent uitbreiding rol van de bedrijfsarts
Boetes omtrent second opinion
Per 1 september 2017 zijn de regels voor de oplegging van boetes aangepast aan de veranderde wetgeving. Vanaf deze datum is dan ook de aangepaste Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwet van kracht.
De nieuwe boeteregels gelden voor alle vanaf 1 juli 2017 afgesloten (basis)contracten. Die contracten moeten direct aan alle wettelijke verplichtingen voldoen. Voor de aanpassing van vóór 1 juli 2017 lopende contracten geldt een overgangstermijn van één jaar. Al deze contracten moeten vóór 1 juli 2018 voldoen aan de nieuwe regelgeving.
Bron: Van Oers Loonadvies
12-12-2017
Wat zijn – zo aan het einde van het jaar – zaken waar je rekening mee moet houden ten aanzien van je administratie? Welke belangrijke wijzigingen in 2018 hebben impact op deze laatste maand van 2017 en wil je nog geregeld hebben? Wij zetten ze voor je op een rijtje.
Voorkom verliesverdamping
Verliezen uit het verleden zijn negen jaar voorwaarts te verrekenen, oftewel: af te trekken van de winst. Verliezen die hun oorsprong hebben in 2008, kunnen daarom uiterlijk in 2017 nog verrekend worden: voorkom dat je deze verliezen niet meer kunt verrekenen en zorg dus dat verliezen uit 2008 verrekend kunnen worden met winsten uit 2017.
Tip: Kijk nu alvast naar de verliezen die eind 2018 verdampen en ga hier aan het begin van 2018 tijdig mee aan de slag.
Investeringen
Ben je van plan om nog te investeren in bedrijfsmiddelen? Bepaal dan eerst of het slim is om deze investering in 2017 of 2018 te doen. Heb je namelijk voor een bedrag tussen € 2.300,- en € 312.176,- geïnvesteerd in 2017, dan heb je recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.
Tip: Kom je door een investering in 2017 boven het drempelbedrag van € 312.176,-? Overweeg dan – op dit moment – om de investering uit te stellen tot 2018.
Werkkostenregeling
Heb je als onderneming je werkkostenregeling optimaal benut? Je mag namelijk zaken zoals bedrijfsfeestjes, laptops, telefoons of kerstpakketten belastingvrij verstrekken of vergoeden aan je medewerkers tot een maximum van 1,2% van het fiscaal loon, de zogenaamde vrije ruimte. Kom je hierboven, dan betaal je 80% eindheffing over die 1,2%. Controleer of je de vergoedingen en verstrekkingen aan je werknemers correct hebt verwerkt
Het is niet mogelijk om vergoedingen of verstrekkingen in 2018 te doen over 2017. Deze dienen dus aan het einde van het jaar volledig verwerkt te zijn.
Loonkostenvoordeel
Heb je oudere of gehandicapte medewerkers? Let dan goed op, want vanaf 2018 worden de huidige premiekortingen vervangen door het loonkostenvoordeel. Dit loonkostenvoordeel ontvang je pas na afloop van het kalenderjaar als eenmalige uitkering.
Voor iedere medewerker die onder het loonkostenvoordeel valt, dien je een doelgroepverklaring te hebben, die je uiterlijk binnen drie maanden na indiensttreding of herplaatsing moet hebben aangevraagd. Overleg met onze loonspecialist hoe je ervoor kunt zorgen dat je het loonkostenvoordeel voor 2018 goed geregeld hebt. Tot 1 mei 2018 geldt namelijk het overgangsrecht.
Giften aan ANBI / SBBI
Wil je nog een gift doen aan een goed doel, zijnde een ANBI of een steunstichting SBBI? Het kan voordelig zijn om dit nog in 2017 te doen. Deze giften komen namelijk in aanmerking voor de giftenaftrek van de vennootschapsbelasting. Deze aftrek bedraagt op zijn hoogst 50% van de winst, met een maximum van € 100.000,-. Vraag ons naar de aanvullende voorwaarden.
Bron: NOAB
07-12-2017
De huidige Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) regelt niets over de uren die de werknemer meer werkt dan de normaal gebruikelijke arbeidsduur. Dit verandert per 1 januari 2018. Vanaf dat moment valt het over- en meerwerk ook onder het loonbegrip
U moet uw werknemers betalen voor de uren die ze werken. Als zij extra uren werken (het zogeheten meerwerk) moet u uw werknemers zo betalen dat zij gemiddeld minstens het minimumloon verdienen voor die gewerkte uren. Dit geldt ook als een werknemer in deeltijd werkt en extra uren werkt.
Vakantiegeld
Doordat over- en meerwerk per 1 januari 2018 onder de WML komt te vallen, bent u vanaf die datum in beginsel ook verplicht daarover vakantiebijslag te betalen. Bij cao kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld dat er geen of minder recht is op vakantiebijslag over overwerkvergoeding. In een cao zal (vrijwel) altijd bepaald zijn wat de grondslag voor de vakantiebijslag is. Als overwerk daar niet bijstaat, geldt dat ook als een afwijkende afspraak. Wel moet, ook als er een cao is, de som van loon plus vakantiebijslag altijd ten minste 108% van het minimumloon zijn. Is er geen cao (meer) van toepassing, dan moet u over overwerk altijd vakantiebijslag betalen, ook als de werknemer over overwerk meer dan 100% krijgt betaald, wat veelal gebruikelijk is.
U kunt hierdoor in overtreding komen met het verbod op onderscheid op grond van arbeidsduur. Dit kan het geval zijn als de parttime werknemer voor meerwerk tot aan de fulltime arbeidsduur een toeslag krijgt waarin de vakantiebijslag al verdisconteerd is, terwijl dat niet expliciet bepaald is (wat vrijwel altijd het geval is). De parttime werknemer krijgt dan over het meerwerk nogmaals 8% vakantiebijslag en krijgt daarmee meer betaald dan zijn fulltime collega.
In ieder geval maakt deze wijziging van de WML voor ondernemingen waar geen cao van toepassing is, meer- en overwerk in het algemeen 8% duurder. Alleen als een werknemer een overeengekomen loon heeft van meer dan drie maal het wettelijk minimumloon, kan schriftelijk worden overeengekomen dat de werknemer geen recht heeft op vakantiebijslag dan wel recht heeft op een lager bedrag aan vakantiebijslag. Andere mogelijkheid is om er bij de honorering van over- en meerwerk rekening mee te houden dat er vakantiegeld over moet worden betaald.
Uitzonderingen
Extra uren kunnen worden gecompenseerd in betaalde vrije tijd (tijd-voor-tijd) als dit in de cao staat en deze compensatie schriftelijk is afgesproken met de werknemer (TIP: Maak schriftelijk afwijkende afspraken met de werknemer). Om voldoende tijd te bieden aan sociale partners om deze mogelijkheid in de cao op te nemen, is tot 31 december 2018 schriftelijke overeenstemming met de werknemer voldoende. Deze uren moet de werknemer uiterlijk voor 1 juli van het daaropvolgende kalenderjaar opnemen of moeten aan de werknemer worden uitbetaald (TIP: Betaal overuren gemaakt in 2017 voor 1 januari 2018 uit of laat de overuren opnemen). Als het dienstverband wordt beëindigd moet u de uren die nog niet gecompenseerd zijn uitbetalen. Bij compensatie van extra uren in betaalde vrije tijd moet de werkgever bijhouden wanneer de extra uren zijn opgebouwd en wanneer ze zijn gecompenseerd in betaalde vrije tijd. De manier waarop u dat doet, staat u vrij.
Bron: Rijksoverheid
05-12-2017
Zelfs al geldt er een uitsluitingsclausule, als een kind overlijdt gaat het familievermogen door de wettelijke verdeling toch naar de langstlevende 'koude kant'. Kan dat anders geregeld worden?
Als Jan overlijdt, laat hij zijn dochter Linda als zijn enige erfgename na. De erfenis is € 600.000,-. Linda is op huwelijkse voorwaarden getrouwd met Kees. Samen hebben ze twee kinderen (Jan's kleinkinderen). Het testament van Jan zegt (uitsluitingsclausule): "al hetgeen een erfgenaam verkrijgt, blijft altijd diens privévermogen, ongeacht wat de erfgenaam anders heeft geregeld".
Zes maanden later overlijdt Linda. Ze heeft geen testament. Volgens de wet heeft zij drie erfgenamen: Kees en hun beide kinderen. Nu de 'wettelijke verdeling' geldt, wordt de gehele erfenis van Linda toegedeeld aan haar echtgenoot Kees. Die wordt enig eigenaar van haar vermogen, inclusief de € 600.000,- die Jan haar heeft nagelaten. Kees kan daarmee doen wat hij wil. De kinderen krijgen slechts een vordering op hun vader voor de waarde van hun erfdeel. Dit is normaliter pas opeisbaar als Kees overlijdt.
Kinderen niet in beeld
Via de omweg van de wettelijke verdeling komt de nalatenschap van Jan dus toch terecht bij Kees ('de koude kant'). Dit ondanks de huwelijkse voorwaarden en ondanks de uitsluitingsclausule. De (klein)kinderen zijn niet in beeld, want plaatsvervulling speelt niet. Dat zou anders zijn als Linda voor haar vader Jan zou zijn overleden. Dan treden haar kinderen als erfgenamen van hun opa Jan in haar plaats (en dus niet echtgenoot Kees). Ieder van de kinderen had dan recht op € 300.000,-.
Verwacht mag worden dat het geld van Jan (of wat daarvan rest) uiteindelijk na overlijden van schoonzoon Kees toch bij zijn kleinkinderen terecht komt. Eventueel had Linda een testament kunnen maken waarbij zij dat zelf regelt. Blijkbaar heeft ze dat niet gedaan.
Zelf regelen in testament
Om er zeker van te zijn dat zijn erfenis na overlijden van Linda naar zijn kleinkinderen gaat (en niet naar Kees), had Jan in zijn testament een 'tweetrapsmaking' kunnen maken. Aldus bepaalt Jan dat de € 600.000,- (of het restant), na Linda's overlijden direct naar haar kinderen (zijn kleinkinderen) gaat. Voor dat bedrag geldt de wettelijke verdeling niet. Deze geldt dan alleen voor het overige vermogen dat Linda nalaat.
Deze tweetrapsmaking levert ook fiscaal voordeel op. De eerste verkrijger (Linda) wordt voor het gehele bedrag belast voor de erfbelasting. Wat er na haar overlijden overblijft en daarna wordt verkregen door haar kinderen, wordt ook bij de kinderen (de kleinkinderen van Jan) belast. Op die verkrijging is het tarief van toepassing zoals dat geldt tussen ouders en kinderen (max. 20%). Dat is lager dan het tarief dat geldt tussen opa en kleinkinderen (max. 36%).
Voor goed bewijs moet het vermogen waarvoor de tweetrapsmaking geldt, apart worden geadministreerd. Gaat het alleen om een geldbedrag, dan kan dat vrij simpel. Als Linda de € 600.000,- ontvangt, opent ze een aparte bankrekening en stort daarop het bedrag onder vermelding van 'nalatenschap Jan'. Na het overlijden van Linda is dan voor iedereen (zeker voor Kees) duidelijk dat het bedrag dat op die rekening staat, toekomt aan de (klein)kinderen. Ieder van hen kan direct aanspraak maken op de helft!
28-11-2017
Verliezen kunnen in de loop der tijd verdampen of verloren gaan door een belangenwijziging in uw BV. Dit kunt u voorkomen door 'kunstmatig' winst te creëren. Welke mogelijkheden zijn er en waar moet u op letten?
In de crisisjaren hebben tal van bedrijven soms forse verliezen geleden. Heeft u een BV, dan kunt u deze verliezen met de winst van het voorgaande jaar en met de winsten in de komende negen jaar verrekenen. Na deze periode bent u de verliezen echter kwijt, tenzij u op tijd maatregelen neemt.
u kunt 'verliesverdamping' op verschillende manieren voorkomen. In alle gevallen zorgt u ervoor dat u belastbare winst maakt, en wel op een eerder tijdstip dan gepland, die u vervolgens wegstreept tegen het verlies.
Verkoop bedrijfsmiddelen
Een van de mogelijkheden is de verkoop van bedrijfsmiddelen met boekwinst. Denk aan een machine, een pand of een vrachtwagen. De boekwinst is belast en valt geheel of deels weg tegen het nog te verrekenen verlies uit oude jaren. U kunt na verkoop besluiten een ander bedrijfsmiddel terug te kopen, maar u kunt ook uw verkochte bedrijfsmiddel terugleasen. U blijft dan over het bedrijfsmiddel beschikken, terwijl uw verlies niet verdampt.
De Belastingdienst heeft in een besluit aangegeven hiermee akkoord te gaan als er verkocht wordt aan een gelieerde partij of aan een nieuw opgerichte BV. Voorwaarde is wel dat de verkoop plaatsvindt tegen reële marktprijzen en dat er geen sprake mag zijn van gekunstelde constructies, zoals terugoverdracht van de economische eigendom. Verder is het goedgekeurd dat bij eventuele verkoop aan een dochter-BV met deze later weer een fiscale eenheid kan worden aangegaan.
Wijzigen waarderingssysteem
U kunt soms ook winst creëren door het waarderingssysteem van bepaalde bedrijfsmiddelen te wijzigen, bijvoorbeeld van uw voorraden. Voorwaarde is dat de wijziging in overeenstemming is met goed koopmansgebruik, dat deze bestendig wordt toegepast en dat er geen sprake is van een incidenteel fiscaal voordeel. Het voorkomen van verliesverdamping schaart de Belastingdienst hier niet onder, mits het gaat om eigen verlies. Het op deze manier veiligstellen van een gekocht verlies (via een verlies-BV) mag dus niet.
Herinvesteringsreserve
Bij verkoop van een bedrijfsmiddel met boekwinst kunt u deze boekwinst reserveren en afboeken op een nieuw aan te schaffen bedrijfsmiddel. In het kader van verliesverrekening kunt u deze reserve weer vrij laten vallen door niet binnen drie jaar tot herinvestering over te gaan. Bedenk verder dat u op uw voornemen tot vorming van een herinvesteringsreserve terug kunt komen zolang uw aanslag vennootschapsbelasting niet definitief vaststaat, hetgeen in het algemeen wel enige jaren duurt.
Kostenegalisatiereserve
Voor kosten die zich slechts na meerdere jaren voordoen, zoals groot onderhoud, kunt u een reserve vormen om deze in de tijd te spreiden. Deze zogeheten 'kostenegalisatiereserve' moet verplicht worden opgeheven bij verkoop van het bedrijfsmiddel waarvoor deze gevormd is. Houd hier rekening mee bij het afstoten van een bedrijfsmiddel vanwege mogelijke verliesverdamping.
21-11-2017
De laatste tijd is er in de media veel aandacht besteed aan 'youngtimers'. Het zou voordelig zijn om zo'n youngtimer als auto van de zaak te nemen. Hoe zit dit nu eigenlijk? Waar moet u op letten?
Als u een auto van de zaak rijdt die u op jaarbasis voor meer dan 500 kilometer privé gebruikt, dan krijgt u te maken met een bijtelling bij uw inkomen: een bepaald percentage van de (oorspronkelijke) cataloguswaarde van de auto. Het percentage hangt af van de CO2-uitstoot, maar is maximaal 22%. Bij een auto met een nieuwprijs van € 60.000,- is de bijtelling dan € 13.200,-. Als u in het hoogste belastingtarief (52%) valt, kost u dat € 6.864,- per jaar.
Voor auto's aangeschaft voor 2017, kan nog een bijtellingspercentage van 25% gelden.
Youngtimer
Het vorenstaande geldt niet alleen als de auto nog geen vijf jaar oud is, maar ook als die al lang is afgeschreven. Om de scherpe kantjes daarvan af te halen, geldt er een speciale regeling voor auto's die ouder zijn dan 15 jaar: de youngtimer.
Daarvoor geldt een bijtelling op basis van de dagwaarde (de prijs die u bij aankoop betaalt). Zelfs als het gaat om een auto die oorspronkelijk vele honderdduizenden euro's kostte. Het bijtellingspercentage is met 35% wel veel hoger, maar doordat de dagwaarde fors lager is, is de bijtelling toch veel lager. Als u een youngtimer koopt voor € 10.000,-, bedraagt de bijtelling maximaal € 3.500,-. In de hoogste belastingschijf kost de auto u in privé dan € 1.820,-. Koopt u een auto die 14 jaar en negen maanden oud is, dan vindt de eerste drie maanden nog bijtelling op basis van de cataloguswaarde plaats, daarna op basis van uw aankoopprijs.
Aandachtspunten
Het comfort van de huidige auto's zal over het algemeen beter zijn. Er zijn echter ook tal van luxe youngtimers die over voldoende comfort beschikken. Wel kunnen oudere auto's met hoge onderhoudskosten te maken krijgen. Deze zijn weliswaar fiscaal aftrekbaar voor uw onderneming, maar doen wel afbreuk aan uw financiële voordeel. Let bij de aanschaf dan ook op de onderhoudshistorie van de auto en doe zaken met een betrouwbare verkoper.
Steeds meer steden voeren milieuzones in. Mocht u overwegen een youngtimer aan te schaffen, bedenk dan dat deze mogelijk niet zal voldoen aan de eisen die vandaag de dag aan de uitstoot worden gesteld om in een milieuzone te mogen rijden.
Hoe zit het met de btw?
Ook voor de btw moet uw onderneming rekening houden met het privégebruik. De correctie van 2,7% wordt ongeacht de leeftijd van de auto in beginsel gebaseerd op de (oorspronkelijke) cataloguswaarde van de auto. Als u echter kunt onderbouwen dat de werkelijke correctie lager is, dan mag u daarvan uitgaan. Na vier jaar (na het jaar van aanschaf) mag er worden uitgegaan van een btw-correctie van 1,5%.
Doorgaans zal de youngtimer een 'margeauto' zijn, waarbij er geen btw op de aankoopfactuur wordt vermeld. Dan is het niet het hoge percentage van 2,7% van toepassing, maar het lagere van 1,5% om de privécorrectie te bepalen.
14-11-2017
Sinds 1 januari 2017 is het (wederom) mogelijk om belastingvrij een schenking van € 100.000,- te doen voor de eigen woning. Daarmee kan bijvoorbeeld uw kind een nieuwe woning kopen of zijn hypotheek aflossen. Waar moet u op letten?
Sinds 1 januari 2017 mag een belastingvrije schenking van maximaal € 100.000,- (de zogenoemde jubelton) worden gedaan op voorwaarde dat deze wordt gebruikt voor de eigen woning. De ontvanger hoeft niet per se uw kind te zijn. Een familierelatie is niet vereist, maar dat zal in de praktijk wel vaak voorkomen.
De ontvanger van de schenking moet tussen de 18 en 40 jaar oud zijn. Is uw kind reeds 40 jaar maar zijn partner nog niet, dan kunt u alsnog gebruikmaken van deze vrijstelling. U kunt dan gewoon belastingvrij een jubelton aan uw kind schenken.
Verder mag de ontvanger van de schenker slechts eenmaal in zijn leven deze jubelton ontvangen. Dit betekent echter niet dat een ontvanger niet vaker een dergelijke schenking kan krijgen. Van verschillende schenkers is dit wel toegestaan.
Samenloop schenkingen
Het is juist op het punt van samenloop van meerdere schenkingen dat het in de praktijk nog weleens misgaat. Denk bijvoorbeeld aan ouders die ieder een ton willen schenken aan hun kind. Dit is niet mogelijk omdat deze schenkingen als één worden aangemerkt. Ouders kunnen aan hun kind samen dus slechts eenmaal de jubelton schenken.
Dit geldt opmerkelijk genoeg ook als de ouders gescheiden zijn. Ook voormalige echtgenoten worden bij een schenking aan hun kind als een eenheid aangemerkt.
Ook bij schenkingen door grootouders geldt dat zij in beginsel niet aan hetzelfde kleinkind ieder een belastingvrije schenking van een ton kunnen doen. Ook grootouders worden voor de schenkbelasting als één gezien.
Gescheiden grootouders worden echter niet meer als een eenheid aangemerkt, in tegenstelling tot gescheiden ouders. Zodoende is het voor opa's en oma's die zijn gescheiden wel mogelijk om aan hetzelfde kleinkind ieder de jubelton te schenken.
Aandachtspunten
Verder moet er worden opgelet met schenkingen kort voor overlijden (sterfbedschenkingen). Deze worden namelijk gewoon tot de erfenis gerekend als het overlijden binnen 180 dagen na de schenking intreedt. Het is dus zaak tijdig te starten met het doen van schenkingen, ook als men gebruik wil maken van de vrijstelling voor de eigen woning.
Daarnaast moet schriftelijk goed worden vastgelegd dat de schenking is voldaan en is gebruikt voor de eigen woning. Bij aflossing van een hypotheek of aankoop van een nieuwe woning is dit eenvoudig met bankafschriften te realiseren. Bij een verbouwing zal een duidelijk overzicht van de gemaakte kosten moeten worden opgesteld. Het is dan raadzaam de jubelton op een aparte rekening te zetten en hieruit de verbouwingskosten te betalen. Deze rekening kan dan als een soort verbouwingsdepot fungeren, waardoor men duidelijk kan aantonen dat de uitgaven zijn gedaan in het kader van de verbouwing van de eigen woning.
07-11-2017
Het kabinet-Rutte III heeft afgesproken dat de tarieven voor de vennootschapsbelasting in stappen gaan dalen. Moet u daar nu al op inspelen?
Eerder berichtten wij u over de voorgenomen verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting. Het was de bedoeling dat het laagste tarief op termijn zou gaan gelden voor winsten tot € 350.000. Het nieuwe regeerakkoord van het kabinet-Rutte III maakt echter duidelijk dat deze verlenging van de eerste tariefschijf niet doorgaat. In plaats daarvan zullen beide vennootschapsbelastingtarieven gelijkmatig dalen met uiteindelijk 4%.
2017-2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
---|---|---|---|---|
Winst tot € 200.000,- | 20% | 19% | 17,5% | 16% |
Winst boven € 200.000,- | 25% | 24% | 22,5% | 21% |
Het kan dus aantrekkelijk zijn om uw winsten de komende jaren wat te drukken ten gunste van latere jaren. Maar hoe pakt u dit aan?
Winst uitstellen is op verschillende manieren mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan het vormen van een voorziening. Daarmee kunnen toekomstige kosten naar voren worden gehaald, bijvoorbeeld in de vorm van een onderhouds- of garantievoorziening. De oorzaak van deze kosten moet dan wel in het heden liggen. Daarnaast kunt u kijken of u kosten maar voren kunt halen. Moeten er begin 2019 enkele grote uitgaven plaatsvinden? Dan is het wellicht zinvol deze eind 2017 of in de loop van 2018 te doen. Uiteraard moet het dan wel gaan om kosten die direct in het bedrijfsresultaat mogen worden geboekt en niet geactiveerd hoeven te worden (investeringen).
Verder kunt u kijken of het mogelijk is een vast activum (pand, machine, inventaris) af te waarderen. Dit is toegestaan als de boekwaarde hoger is dan de werkelijke waarde/bedrijfswaarde. Afwaardering leidt tot een verlies en zodoende een lagere winst. Bij latere verkoop van het activum ontstaat er wel een grotere boekwinst, maar deze valt dan onder een lager vennootschapsbelastingtarief.
24-10-2017
Ondernemers die een belastingcontrole krijgen, vragen zich waarschijnlijk af hoe de Belastingdienst te werk gaat bij het voorbereiden en uitvoeren van een belastingcontrole. Wat is voor u belangrijk om te weten?
Controlemedewerkers van de Belastingdienst moeten bij het plannen en uitvoeren van een controle de richtlijnen van de Belastingdienst volgen. Hoe bepalen deze richtlijnen het verloop van de belastingcontrole en wat betekent dat voor u?
Controleaanpak Belastingdienst
De controlemedewerker voert zijn controle uit volgens de Controleaanpak Belastingdienst (CAB). De controlemedewerker beoordeelt of het controleobject (uw aangifte) voldoet aan de (fiscale) wet- en regelgeving. Kort gezegd beoordeelt de controleur of u de regels goed toepast en of u ook alles verantwoordt wat u moet verantwoorden.
Controledoelen
Bij aanvang van een controle stelt de controleur de controledoelen vast. Er wordt niet in het wilde weg gecontroleerd, maar met de focus op het doel van de controle. Het is afhankelijk van de bevindingen uiteraard mogelijk dat de controle wordt uitgebreid, bijvoorbeeld naar andere jaren of andere belastingen.
De controleur past voor zijn controle de materialiteitstabel van de Belastingdienst toe. Er is alleen aanleiding voor een correctie bij voldoende materialiteit. Dit is afhankelijk van de omvang van uw bedrijf. De controleur moet de controle zo opzetten en uitvoeren dat hij voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgt om conclusies te kunnen trekken. De opzet en de uitvoering van de controle moeten voldoende inhoudelijk juiste informatie opleveren.
Controlewerkzaamheden
Aan de hand van het transactiemodel stelt de controlemedewerker onder meer vast of de relevante transacties (de werkelijkheid) juist en volledig in de aangifte(n) verantwoord zijn. Vanuit uw bedrijfsactiviteiten wordt beschreven welke relevante transacties er plaatsvinden. Deze worden gematcht met uw aangifte.
De controleur bepaalt de aard en omvang van zijn controlewerkzaamheden op basis van een risicoanalyse om te komen tot efficiënte en effectieve combinatie van systeemgerichte en gegevensgerichte werkzaamheden. Een controle moet zo efficiënt mogelijk verlopen, waarbij dubbel werk zo veel mogelijk wordt vermeden. Daarbij wordt beoordeeld hoe uw administratie is georganiseerd en of de vastgelegde gegevens kloppen. Waar mogelijk wordt er gesteund op door anderen reeds verrichte werkzaamheden.
De controlemedewerker stelt aan de hand van het workflowmodel een controleprogramma op om zijn controleactiviteiten in te richten. Het is de bedoeling dat iedere controle min of meer op dezelfde wijze verloopt. Dit wordt gewaarborgd door te werken met vastomlijnde controleprogramma's. Deze manier van werken is vergelijkbaar met de manier waarop wij onze werkzaamheden organiseren en uitvoeren.
De belastingdienst besteedt veel tijd en moeite aan het voorbereiden van controles. Wanneer een onderzoek wordt aangekondigd, zullen wij ons eveneens optimaal voorbereiden.
17-10-2017
In 2013 zijn de eerste auto's met een bijtelling van 0% de weg op gekomen. Voor auto's met een eerste tenaamstelling vanaf 1 juli 2012 geldt het bijtellingspercentage 60 maanden. Dit wil dus zeggen dat de 60-maandsperiode voor deze auto's in 2018 afloopt. Daardoor krijgt u te maken met andere bijtellingspercentages. Waar moet u nu op letten?
De fiscale bijtelling voor privé gebruik van een auto van de zaak is van toepassing als er in een kalenderjaar meer dan 500 kilometer privé wordt gereden. Die toets geldt per kalenderjaar, niet per auto. Dit kan bij wisseling van een auto gedurende het kalenderjaar problemen opleveren. Zeker als een auto zonder fiscale bijtelling wordt ingewisseld voor een auto met fiscale bijtelling.
Stel u rijdt vanaf december 2013 in een nieuwe Mitsubishi Outlander (bijtelling 0%). U heeft hier elk jaar meer dan 500 kilometer privé mee gereden. De bijtelling was immers toch 0%. In december 2018 verloopt de 60-maandsperiode en besluit u de Mitsubishi in te ruilen voor een BMW. Deze BMW heeft echter een bijtellingspercentage van 22%. U ziet het niet zitten om deze bijtelling te betalen. Daarom besluit u vanaf december 2018 een kilometeradministratie bij te houden en met de BMW niet meer dan 500 privékilometers te gebruiken. Komt u hier mee weg?
Nee, in bovenstaand geval kan u alsnog te maken krijgen met de fiscale bijtelling wegens privégebruik. U heeft namelijk meer dan 500 privékilometers gemaakt op jaarbasis. Wilt u niet bijtellen, dan dient u een overtuigend aan te kunnen tonen dat u het gehele jaar niet meer dan 500 kilometer privé rijdt. Dit kan door middel van een sluitende rittenregistratie. U dient dit ook te moeten doen wanneer u besluit de Mitsubishi aan te houden. Vanaf december 2018 geldt voor deze auto namelijk ook een bijtellingspercentage van 22%.
13-10-2017
Weer na drie jaar recht op een vast contract
Werknemers krijgen straks weer na drie jaar recht op een vast contract. Op dit moment zijn werkgevers na twee jaar dienstverband al verplicht om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven.
Door de invoering van de Wet werk en zekerheid werd de maximale duur van de ketenbepaling per 1 juli 2015 verkort van drie jaar naar twee jaar. In het regeerakkoord wordt deze maatregel weer teruggedraaid. Dit betekent dat de maximale duur van de ketenbepaling straks weer drie jaar is. Werknemers hebben dan na drie tijdelijke contracten of contracten tijdens een duur van maximaal drie jaar (wat eerder komt) recht op een vast contract.
Ketenbepaling weer teruggedraaid
De ketenbepaling wordt teruggedraaid, omdat de verkorting er in de praktijk vaak toe leidt dat werkgevers tijdelijke werknemers eerder de laan uit sturen. Dit is voor het aankomende kabinet een reden om de ketenbepaling weer te versoepelen.
Tussenperiode blijft zes maanden
De tussenperiode die ervoor zorgt dat de keten opnieuw begint te lopen, blijft zes maanden. Wel vinden de formatiepartijen dat er per sector een mogelijkheid moet zijn om hiervan af te wijken. Dit is nu al het geval bij seizoensarbeid, maar geldt straks ook voor terugkerend tijdelijk werk dat hoogstens negen maanden per jaar kan worden verricht.
Direct na indiensttreding recht op transitievergoeding
Werknemers hoeven straks niet meer twee jaar in dienst te zijn om recht te hebben op de transitievergoeding. Ook wijzigt de berekening van de transitievergoeding na het tiende dienstjaar.
Op dit moment moeten werknemers een dienstverband van minimaal twee jaar hebben voordat zij bij ontslag recht hebben op een transitievergoeding. In het regeerakkoord is aangekondigd dat werknemers dit recht straks vanaf het begin van hun arbeidsovereenkomst krijgen. Voor het recht op de transitievergoeding maakt het dan dus niet meer uit hoelang een werknemer in dienst is geweest. Wel zal de hoogte van de transitievergoeding bij een korter dienstverband dan twee jaar uiteraard minimaal zijn.
Wijziging transitievergoeding na tiende dienstjaar
Daarnaast wordt de hoogte van de transitievergoeding voor werknemers die langer dan tien jaar in dienst zijn geweest straks gewijzigd. Op dit moment krijgen zij voor de eerste tien jaar een derde maandsalaris per gewerkt jaar. Voor de jaren na het tiende dienstjaar heeft de werknemer recht op een half maandsalaris per gewerkt jaar. Dit laatste wijzigt straks: ook na het tiende dienstjaar blijft een werknemer dan een derde maandsalaris per gewerkt jaar ontvangen. De overgangsregelings voor vijftigplussers blijft wel gewoon bestaan.
Vanaf 1 juli 2020 wekenlang vaderschapsverlof
Per 2019 kunnen werknemers vijf dagen betaald kraamverlof opnemen als hun partner bevalt. Vanaf 1 juli 2020 wordt het kraamverlof, ook wel vaderschapsverlof genoemd, nog verder uitgebreid.
Onder het bewind van het vertrekkende kabinet werd er al een wetsvoorstel voor uitbreiding van het kraamverlof ingediend. Dit wetsvoorstel vervangen de formatiepartijen door een nieuw wetsvoorstel. Dat voorstel regelt dat werknemers na de bevalling van hun partner recht hebben op vijf (in plaats van de huidige twee) dagen betaald kraamverlof. Tijdens deze vijf verlofdagen betaalt de werkgever het volledige loon door. Het oude wetsvoorstel beoogde te regelen dat UWV voor de drie extra verlofdagen een uitkering zou betalen. De uitbreiding naar vijf betaalde verlofdagen moet per 1 januari 2019 gebeuren. In de Rijksbegroting 2018 van het ministerie van SZW is hier al rekening mee gehouden.
Vijf weken kraamverlof, met uitkering van UWV
Het nieuwe wetsvoorstel heeft nog een andere verrassing in petto: per 1 juli 2020 krijgen de werknemers de kans om maar liefst vijf aanvullende weken vaderschapsverlof op te nemen. Dit deel van het verlof wordt wél betaald door UWV. De uitkeringsinstantie verstrekt hiervoor een uitkering, die 70% van het dagloon (en hoogstens 70% van het maximumdagloon) bedraagt. Een werknemer kan het verlof alleen in het eerste half jaar na de geboorte van het kind opnemen.
Het aankomende kabinet wil met de wijzigingen een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de band tussen de partner en zijn of haar kind. Bovendien vergroot het langere kraamverlof de arbeidsmarktkansen van vrouwen, doordat het verschil met het zwangerschaps- en bevallingsverlof verkleind wordt.
Nieuw pensioenstelsel: iedereen z’n eigen potje
Als het aan de formatiepartijen ligt, verdwijnt de zogenoemde doorsneesystematiek in het pensioenstelsel. Iedere werknemer bouwt straks zijn eigen pensioenpotje op: het persoonlijk pensioenvermogen.
In het regeerakkoord 2017 wordt een grootschalige verandering van het pensioenstelsel aangekondigd. Iedere deelnemer krijgt zijn eigen, individuele pensioenpot: het persoonlijk pensioenvermogen. Daarmee verdwijnt de doorsneesystematiek waarbij de premie van jongeren deels wordt gebruikt voor het pensioenuitkering van ouderen. De plannen van de formatiepartijen sluiten aan op het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over het nieuwe pensioenstelsel.
Wél collectieve risicodeling
De invoering van het persoonlijk pensioenvermogen betekent niet dat gepensioneerden die langer leven dan gemiddeld de laatste jaren van hun leven zonder pensioen komen te zitten. Een collectieve buffer – die wordt gevuld met overrendement – zorgt er namelijk voor dat onvoorziene omstandigheden geen nadelige gevolgen hebben voor deelnemers.
Al begin 2018 overeenstemming
De formatiepartijen willen meteen vaart zetten achter de nieuwe pensioenplannen. Al begin 2018 willen zij op hoofdlijnen overeenstemming bereiken met de sociale partners. Het streven is dat in 2020 het wetgevingsproces afgerond wordt en direct daarna begonnen kan worden met de implementatie van de nieuwe regels.
Bron: Rendement
12-10-2017
Wet DBA sterft stille dood in regeerakkoord 2017
De verguisde Wet deregulering arbeidsrelaties heeft zijn langste tijd gehad. In het kersverse regeerakkoord staan drie uitgangspunten voor de wet die hem gaat vervangen.
De Wet deregulering arbeidsrelaties (DBA) volgde in mei 2016 de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) op. De Wet DBA zorgde echter vanaf het begin al voor veel onduidelijkheid en onrust. De Belastingdienst beloofde daarom om de wet tot juli 2018 niet te handhaven. Het regeerakkoord 2017 draait hem helemaal de nek om. Daarin staat dat de Wet DBA wordt vervangen door een nieuwe wet.
Niet te veel administratieve rompslomp voor werkgevers
De opvolger van de Wet DBA moet zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en de partijen die met hen in zee gaan, de zekerheid geven dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Aan de andere kant moet schijnzelfstandigheid in de kiem worden gesmoord. De formatiepartijen zijn van plan om partijen uit de praktijk te betrekken bij de uitwerking van de nieuwe wet. Ook vinden ze het belangrijk dat de nieuwe wet voor de Belastingdienst goed te handhaven is en voor werkgevers en opdrachtnemers niet al te veel administratieve rompslomp oplevert.
Laag tarief voor zzp’er: automatisch arbeidsovereenkomst
Als een zelfstandige een laag tarief verdient en daarnaast reguliere werkzaamheden verricht of minimaal drie maanden op de werkvloer rondloopt, is er in de toekomst altijd sprake van een dienstverband. Dat lage tarief zal waarschijnlijk tussen de € 15 en € 18 per uur liggen.
Een zelfstandige zonder personeel heeft volgens het regeerakkoord 2017 al snel een dienstverband. In de nieuwe regels voor zzp’ers – die de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties gaan opvolgen – staat namelijk dat er altijd sprake is van een arbeidsovereenkomst als een zzp’er een laag tarief betaald krijgt en daarnaast aan één van deze voorwaarden voldoet:
Van een laag tarief is waarschijnlijk sprake als de zzp’er tussen de € 15 en € 18 per uur verdient.
Even wennen aan de nieuwe regels
Werkgevers krijgen de tijd om te wennen aan de nieuwe regels voor zzp’ers: na de invoering van de nieuwe regels zal de overheid – net als na de invoering van de Wet DBA – gedurende een jaar een terughoudend handhavingsbeleid voeren. In dat jaar worden er wel controles gehouden, maar in eerste instantie geen boetes uitgedeeld.
Opdrachtgeversverklaring biedt vooraf zekerheid bij zzp’er
Organisaties die met zzp’ers werken, kunnen straks vooraf via een webmodule vrijwaring voor de loonheffingen krijgen. Deze zogenoemde opdrachtgeversverklaring maakt deel uit van een heel pakket aan nieuwe regels voor opdrachtnemers.
De zogenoemde opdrachtgeversverklaring voor zelfstandigen zonder personeel houdt in dat opdrachtgevers via een webmodule een aantal vragen moeten invullen over de arbeidsrelatie met de opdrachtnemer. Komt er uit die module dat er geen sprake is van een dienstverband, dan loopt de opdrachtgever geen risico op een naheffingsaanslag voor de loonheffingen. Dat staat in het regeerakkoord 2017.
Geen zekerheid bij onjuiste antwoorden
Alleen als de opdrachtgever vragen in de webmodule onjuist beantwoordt, kan hij alsnog met een naheffingsaanslag geconfronteerd worden. De kans dat dat gebeurt is volgens de formatiepartijen echter klein, onder meer doordat het begrip gezagsverhouding verduidelijkt wordt.
Aparte regels voor bijzondere groepen
Voor zzp’ers die een heel hoog of juist heel laag tarief hanteren, gelden straks aparte regels. Voor deze groepen hoeven organisaties dus geen opdrachtgeversverklaring te hebben.
Dividendbelasting afgevoerd
Het nieuwe kabinet zet een streep door de dividendbelasting. Dat maakt het volgens de coalitie voor Nederlandse ondernemingen makkelijker om kapitaal uit het buitenland aan te trekken. Ook scheelt het administratieve rompslomp.
Uit het regeerakkoord blijkt dat de afschaffing van de dividendbelasting waarschijnlijk voor 2020 gepland staat. Vanaf dat jaar boekt het kabinet namelijk jaarlijks € 1,4 miljard aan lagere belastinginkomsten in.
Nu betalen ondernemingen nog 15% belasting over het dividend dat zij uitkeren. Daarvoor moeten zij ook aangifte doen. De ontvanger van het dividend kan dit vervolgens weer verrekenen in de aangifte voor de inkomstenbelasting of voor de vennootschapsbelasting (VPB). Door de dividendbelasting te schrappen wordt die administratieve last dus minder.
Buitenlandse ondernemingen kunnen voordeliger investeren
Voor buitenlandse ondernemingen geldt vaak dat zij de ingehouden dividendbelasting niet in Nederland kunnen verrekenen met de inkomstenbelasting of de VPB. Dit nadeel vervalt dus straks, waardoor buitenlandse ondernemingen ook makkelijker kunnen investeren in het Nederlandse bedrijfsleven.
Tegelijkertijd neemt het kabinet maatregelen om te voorkomen dat er door het verdwijnen van de dividendbelasting brievenbusfirma’s uit de grond schieten die geld gaan uitkeren naar belastingparadijzen. Er komt een bronbelasting op royalty’s en rente die naar landen stromen met zeer lage belastingen.
Bron: Rendement
11-10-2017
Inkomstenbelasting krijgt twee schijven van 36,93% en 49,5%
Uit het regeerakkoord blijkt dat het belastingstelsel flink hervormd gaat worden. Voor de inkomstenbelasting gaat een tarief van 36,93% gelden voor inkomens tot € 68.000, daarboven gaan belastingplichtigen een tarief van 49,5% betalen. Werken moet hierdoor meer gaan lonen.
Het tweeschijvenstelsel gaat dus bestaan uit een basistarief van 36,93% en een toptarief van 49,5%. Dit is een van de maatregelen uit het regeerakkoord die moet leiden tot een lastenverlichting van ruim € 6 miljard in 2021. Het inkomenspakket zorgt voor evenwicht tussen één- en tweeverdieners en maakt het – vooral voor werkenden met een middeninkomen – lonender om (meer) te werken. Werkenden met een middeninkomen zien hun inkomen momenteel amper stijgen als zij een dag extra gaan werken of promotie maken omdat ze al snel in een hogere belastingschijf terechtkomen. Door de twee belastingschijven in de loon- en inkomstenbelasting kunnen mensen langer profiteren van het lage tarief.
Wel drie schijven voor AOW-gerechtigden
Om de uitvoering van het fiscale stelsel dat in 2019 moet ingaan te realiseren, wordt de komende jaren € 0,5 miljard gereserveerd om de investeringsagenda van de Belastingdienst uit te voeren. Voor AOW-gerechtigden blijven er wel drie schijven bestaan.
Lage BTW gaat omhoog van 6% naar 9%
Het nieuwe kabinet wil in 2019 het lage BTW-tarief verhogen van 6% naar 9%. De opbrengst van deze BTW-verhoging is nodig ter dekking van de verlaging van de belastingen op inkomen.
Het lage BTW-tarief van 6% geldt onder andere voor voedingsmiddelen, water, agrarische goederen, geneesmiddelen , kunst en boeken. Daarnaast vallen de volgende diensten onder het lage BTW-tarief:
Deze goederen en diensten worden dus duurder door de verhoging van het lage BTW-tarief.
Mes in tarieven vennootschapsbelasting
Het nieuwe kabinet verlaagt de tarieven in de vennootschapsbelasting (VPB) de komende jaren met vier procentpunt. Er is echter ook een minpunt voor ondernemingen: het optrekken van de eerste schijf in de VPB gaat niet door.
In het regeerakkoord is afgesproken dat de twee tarieven in de VPB in 2021 moeten zijn gedaald naar respectievelijk 16% en 21%. Nu is dat nog 20% en 25%. Het lage tarief geldt tot een winst van € 200.000 per jaar.
De afbouw van de tarieven verloopt geleidelijk en gaat als volgt in zijn werk:
Streep door hogere eerste schijf VPB
In de financiële paragraaf van het regeerakkoord staat ook een tegenvaller voor ondernemers. Eerder was namelijk afgesproken dat de eerste schijf in de VPB geleidelijk zou worden opgetrokken. De eerste verhoging zou al in 2018 ingaan, waardoor het lage tarief van 20% zou gelden tot een winst van € 250.000. Maar het nieuwe kabinet haalt een streep door dat voordeel voor ondernemers. De grens blijft dus op € 200.000 staan.
Daarnaast schroeft het nieuwe kabinet het tarief in box 2 op, van 25% naar 28,5%.
Box 2-tarief op aanmerkelijk belang flink omhoog
Nederlanders met een aanmerkelijk belang in een vennootschap gaan de komende jaren flink meer belasting betalen in box 2. In de plannen van het nieuwe kabinet klimt het tarief van de huidige 25% naar 28,5% in 2021.
Een aanmerkelijkbelanghouder is iemand die een belang van 5% of meer houdt in een vennootschap. Over het belastbaar inkomen dat voortvloeit uit dat aanmerkelijk belang moet 25% belasting worden afgedragen in box 2.
Het optrekken van het tarief in box 2 is mede een gevolg van het besluit in het regeerakkoord om de komende jaren het mes te zetten in de vennootschapsbelasting. De VPB daalt juist van 20% en 25% nu naar 16% en 21% in 2021.
Eerste verhoging tarief box 2 in 2020
Om een stokje te steken voor ‘een sterke aanzuigende werking naar de bv’ stijgen dus de box 2-tarieven. De eerste verhoging is in 2020. Dan gaat het tarief naar 27,3%. In 2021 klimt het tarief dan verder naar 28,5%.
Bron: Rendement
10-10-2017
De overgangsregeling voor de bijtelling privégebruik auto van de zaak is volgens Rechtbank Den Haag niet in strijd met het IVBPR (Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten) en het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Per 2017 geldt alleen voor nieuwe auto’s het verlaagde percentage van 22%. Mr. Heleen Elbert schijnt haar licht op deze zaak.
Per 1 januari 2017 is de bijtelling voor de auto van de zaak verlaagd van 25% naar 22%. Op grond van de overgangsregeling van artikel 36c lid 1 Wet LB 1964 blijft het percentage van 25% gehandhaafd voor auto’s met een datum eerste toelating van uiterlijk 31 december 2016. Volgens de eisende partijen in de vier proefprocedures (van de Vereniging Zakelijke Rijders, VZR) leidt dit tot een ongeoorloofde ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Rechtbank Den Haag is het echter met de inspecteur eens dat daar geen sprake van is. De keuze voor de verlaging van het bijtellingspercentage is mede gelegen in het feit dat nieuwe auto’s in het algemeen zuiniger zijn dan hetzelfde type oude auto’s, aldus de rechtbank. Dat de wetgever ‘nieuwe auto’s’ heeft gedefinieerd als auto’s met datum eerste toelating na 31 december 2016 is op zich niet discriminatoir, en omwille van de uitvoerbaarheid mocht hij deze keuze maken. Met de overgangsregeling wilde de wetgever onwenselijke effecten voorkomen, waardoor de keuze voor invoering volgens de rechtbank redelijk is. De werkgevers hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat zij waren getroffen door een individuele en buitensporige last, dan wel een onredelijke last. Er is volgens de rechtbank geen onduidelijkheid die ertoe leidt dat zij prejudiciële vragen moet stellen aan de Hoge Raad, en verklaart het beroep van de werkgevers ongegrond.
Reactie mr. Heleen Elbert
Taxence vroeg mr. Heleen Elbert, autobelastingexpert en bestuurslid VZR, om een reactie op deze uitspraak. 'De uitspraken van de Rechtbank zijn zoals verwacht, niet bemoedigend. Hoewel ik het vreemd blijf vinden dat het privégebruik van een auto met datum tenaamstelling 31 december fiscaal veel voordeliger wordt belast dan (exact) dezelfde auto die een paar dagen later te naam is gesteld. 'Je moet toch ergens een grens trekken', aldus mijn korte samenvatting van de motivering van de Rechtbank. In eerdere, soortgelijke, rechtszaken ging het de vraag of er sprake was van discriminatie vanwege de verhoging van een CO2 uitstootgrens. Onderscheid tussen verschillende uitstootgrenzen werd daarin – kort door de bocht - gebillijkt vanwege het belang voor het milieu. Een verschil met die zaken is dat het nu niet gaat om eigenschappen van de auto en ook niet om een korting die verleend wordt op het standaardbijtellingspercentage. In deze zaak gaat het om het standaardbijtellingspercentage zelf. De staatssecretaris is tot de – terechte – conclusie gekomen dat 25% wat aan de hoge kant is, maar ‘gunt’ de verlaging tot 22% alleen aan auto’s die na 31 december 2016 te naam zijn gesteld. De ‘oudere’ auto’s worden hierdoor niet gediscrimineerd, aldus de rechtbank. Ik ben benieuwd naar de uitspraak in hoger beroep.'
Bron: Taxence
03-10-2017
De Belastingdienst vindt dat bedrijven die in de fout gaan met zzp'ers, eerder kunnen worden aangepakt. Staatssecretaris Wiebes noemde bij het opschorten van de Wet DBA vorig jaar, dat het hooguit om tien gevallen zou gaan. De fiscus hanteert dus een strenger beleid!
De ruimere toepassing van het begrip 'evident kwaadwillenden' door de Belastingdienst blijkt volgens belastingadviseurs uit twee interne memo's van de fiscus die in augustus zijn vrijgegeven na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur.
Volgens het Financieel Dagblad raden adviseurs hun klanten aan terughoudend te zijn met het voorleggen van opdrachtovereenkomsten met zzp'ers aan de Belastingdienst. Dat voorkomt het wakker maken van slapende honden.
Modelovereenkomsten
Wiebes schortte vorig jaar de handhaving van de Wet DBA op met als reden dat er problemen waren bij de totstandkoming van modelovereenkomsten om met zzp'ers te kunnen werken zonder de vrees voor navorderingen van loonheffingen.
Wiebes maakte toen een uitzondering voor 'evident kwaadwillenden'. Het zou hooguit om tien gevallen gaan, waar de termen fraude, zwendel, valsheid, samenspanning en uitbuiting op van toepassing zouden zijn.
Volgens de memo's kunnen bedrijven echter veel sneller in de categorie 'evident kwaadwillenden' belanden. Dat is vooral het geval als opdrachtgevers en -nemers, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de Belastingdienst, geen aanpassingen aanbrengen in modelovereenkomsten die de fiscus heeft afgekeurd. Ook als bedrijven en zzp'ers aanwijzingen negeren om hun werkwijze te veranderen zodat er volgens de fiscus geen sprake is van een dienstbetrekking, kan de fiscus loonbelasting en sociale premies naheffen bij opdrachtgevers en boetes opleggen.
Bron: Taxence
19-09-2017
Uit een rechtszaak is gebleken, indien u als directeur-grootaandeelhouder meerdere auto's van uw zaal in gebruik heeft, u geconfronteerd kunt worden met meerdere bijtellingen voor het privégebruik hiervan. Wat speelde er?
Voor de Hoge Raad speelde een zaak waarbij een directeur-grootaandeelhouder (DGA) maar liefst drie auto's van zijn eigen BV in gebruik heeft. Het betreft een BMW en twee Audi's. Alleen voor de BMW wordt een bijtelling voor privégebruik in aanmerking genomen.
De Belastingdienst constateert tijdens een boekenonderzoek dat de DGA ook gebruikmaakt van de twee andere auto's zonder dat hiervoor een bijtelling in aanmerking wordt genomen. Op zich is dat geen probleem, mits de DGA kan onderbouwen dat hij met iedere Audi niet meer dan 500 kilometer privé rijdt. Dit kan worden aangetoond met een sluitende kilometeradministratie. Die heeft de DGA echter niet.
De DGA begint met achteraf opstellen van de rittenstaten. Aan de hand van zijn agenda, tankbonnen, een onderhoudsfactuur en aantekeningen probeert hij bewijs te leveren dat hij beide Audi's nagenoeg uitsluitend zakelijk heeft gebruikt.
Standpunt inspecteur
Zoals vaker, blijkt het achteraf opstellen van een rittenregistratie geen sinecure. Het is fiscaal wel toegestaan, maar bijna onmogelijk om dit juist en volledig achteraf uit te voeren. De inspecteur heeft dan ook het nodige aan te merken op deze rittenregistratie. Zo noteert de DGA alleen de afgelegde kilometers naar zakelijke klanten en niet de begin- en eindstanden van de kilometerteller. Bovendien registreert hij korte ritten naar bijvoorbeeld het tankstation niet. Mede hierdoor ontstaan er verschillen tussen de rittenstaat en de kilometrages die zijn vermeld op de tankbonnen. Ook het brandstofverbruik roept vragen op. Uitgaande van de door de DGA aangeleverde gegevens varieert dit van 1 op 1,36 tot 1 op 22,25! Er wordt dan ook een naheffingsaanslag van € 24.251,- met boete opgelegd. De boete wordt vanwege de lange behandelduur van het bezwaar door de inspecteur verminderd van 25% tot 10%.
Uitspraak rechter
Al met al kan de achteraf opgestelde rittenregistratie niet als bewijs dienen. De rechter oordeelt dat de Belastingdienst terecht een naheffing loonheffing heeft opgelegd. Ook voor beide Audi's moet een bijtelling voor privégebruik in aanmerking worden genomen.
Commentaar
Uit deze uitspraak blijkt nog eens dat u voor iedere auto die u van uw BV ter beschikking krijgt gesteld, in beginsel rekening moet houden met een bijtelling voor het privégebruik. Zelfs als dit drie (of meer) auto's zijn, moet u per auto aantonen dat u hiermee op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé rijdt.
Daarnaast blijkt uit deze uitspraak nog eens dat het achteraf in elkaar knutselen van een rittenregistratie ondoenlijk is. De fiscus heeft tegenwoordig zulke sterke controlemiddelen dat zij hier vrij eenvoudig gaten in kan schieten. Wilt u een bijtelling voorkomen door middel van een rittenregistratie, dan is het raadzaam deze dagelijks goed bij te houden.
19-09-2017
Als u investeert, kunt u rekenen op een aantal forse fiscale tegemoetkomingen. Om misbruik te voorkomen, gelden er wel aanvullende voorwaarden. Zorg dat u hierop anticipeert om de investeringsaftrek niet onbedoeld te verspelen.
Investeren is goed voor de economische groei. Daarom geldt hiervoor een aantal aantrekkelijke fiscale tegemoetkomingen in de vorm van investeringsaftrekken. Deze kennen we voor kleinschalige, milieuvriendelijke en energievriendelijke investeringen. Er gelden wel voorwaarden om misbruik te voorkomen.
In gebruik nemen
Een belangrijke eis van de investeringsaftrekken is dat het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen. Zo niet, dan kunt u slechts een deel van de investeringsaftrek verrekenen. Dit deel is gelijk aan het deel van het bedrijfsmiddel dat u betaald heeft. De rest van de investeringsaftrek schuift door naar de toekomst. U krijgt dit dan als u het bedrijfsmiddel in gebruik heeft genomen of heeft betaald. Zo niet, dan bent u de aftrek dus kwijt.
Ook willekeurig afschrijven, door bijvoorbeeld starters of bij sommige milieu-investeringen, kan slechts tot maximaal het bedrag van de betaling. Houd hier dus rekening mee als nog niet duidelijk is of u een bedrijfsmiddel wel direct in gebruik kunt nemen.
De eis geldt ook als er geen sprake is van misbruik. U heeft bijvoorbeeld een bedrijfsmiddel aangeschaft, maar de benodigde vergunningen laten langer op zich wachten dan gedacht. Of u kunt de vereiste werknemers niet vinden. Wat te doen?
Betaling
U bent voor de investeringsaftrekken uit de brand als u het bedrijfsmiddel betaalt voor in ieder geval het deel waarop u investeringsaftrek krijgt.
Voorbeeld: Uw BV investeert in 2017 in een machine van € 100.000,-. De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek bedraagt € 15.687,-. Als u in ieder geval dit deel van de factuur voor de machine betaalt, komt uw BV dit jaar nog in aanmerking voor de hele aftrek. Bij een belastingtarief van stel 25% levert dit € 3.922,- op.
Heeft u onvoldoende financiële middelen, dan kan een lening ook uitkomst bieden, zo besliste het Gerechtshof Den Haag onlangs.
Als u het bedrijfsmiddel nog niet in gebruik neemt, is het van belang dat u in ieder geval 25% van uw investering binnen 12 maanden na aankoop betaalt. Doet u dit niet, dan komt de gehele investeringsaftrek te vervallen.
Dit is ook het geval als u het bedrijfsmiddel na drie jaar nog steeds niet in gebruik heeft genomen. U kunt de inspecteur verzoeken deze sanctie in uitzonderingsgevallen niet toe te passen, maar deze zal zich niet makkelijk laten overtuigen. Wijst hij uw verzoek af, dan kunt u dit ook niet via de rechter aanvechten. Probeer deze situaties dus te allen tijde te voorkomen.
05-09-2017
In principe kunt u met vrij weinig middelen een onderneming starten, maar helemaal kosteloos is een bedrijf beginnen meestal niet. Met welke kosten moet u als gemiddelde startende ondernemer zoal rekening houden?
1. Kosten van de KvK
Bij het starten van een eenmanszaak, vennootschap onder firma (vof), commanditaire vennootschap (cv) of maatschap moet u uw onderneming altijd inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Dit doet u door digitaal uw gegevens in te vullen op de KvK-website. Daarna moet u ook nog persoonlijk langsgaan bij een KvK-kantoor bij u in de buurt om de inschrijving af te ronden. Voor de inschrijving van een nieuwe onderneming of organisatie in het Handelsregister betaalt u een eenmalige inschrijfvergoeding van € 50,-.
2. De notariskosten
Een rechtspersoon, waaronder een besloten vennootschap (bv) of stichting, kunt u alleen via de notaris uw bedrijf oprichten. U stelt in dat geval samen een oprichtingsakte op, waarna de notaris uw KvK-inschrijving regelt. De kosten hiervoor beginnen volgens vergelijkingswebsite www.degoedkoopstenotaris.nl bij € 263,-, maar kunnen oplopen tot € 1.200,-
3. Kosten van een bedrijfspand
De meest voordelige optie is om uw bedrijf vanuit huis beginnen. Maar zodra u personeel in dienst neemt of klanten wilt ontvangen in een professionele omgeving, is de tijd gekomen om aan een bedrijfspand te denken.
De huur mag u onder bepaalde voorwaarden aftrekken van uw winst. En dat niet alleen: ook de kosten voor energie, verzekeringen, schoonmaak en inrichting zijn vaak aftrekbaar. Dat wil overigens niet zeggen dat u gerust een duur pand kunt huren met een neusje-van-de-zalm-schoonmaker erbij, zodat u weinig belasting hoeft te betalen. Dat kan - als u meer geld uitgeeft dan winst maakt - namelijk resulteren in een probleem met uw cashflow of zelfs uitmonden in een faillissement.
Gebruikt u uw eigen woning voor het bedrijf? Dan mag u de kosten van uw werkruimte alleen van de winst aftrekken als het een zelfstandig deel van het huis is. De ruimte moet bijvoorbeeld in theorie apart verhuurbaar zijn en een eigen in- of opgang en wc hebben.
4. Telefoonkosten
Uw maandelijkse telefoonrekening kan bestaan uit meerdere nullen als u net een bedrijf begint. U pleegt vaak regelmatig acquisitie en moet veel regelen. Gelukkig kunt u de kosten voor zakelijke telefoongesprekken volledig aftrekken van uw winst.
Natuurlijk geldt hiervoor hetzelfde als bij de kosten voor uw bedrijfspand: u moet wél een gezonde cashflow hebben om dit bedrag voor te schieten.
Kiest u voor mobiele telefonie? Verschillende telecomaanbieders bieden abonnementen of losse bundels aan waarmee u voor een vast bedrag per maand onbeperkt kunt bellen. Dat bedrag komt maandelijks uit rond de vijftig euro als u er ook nog een flinke internetbundel bij afsluit en zal rond de dertig euro kosten als u kiest voor een abonnement zonder internetbundel.
5. Kosten van een boekhouder of accountant
U kunt uw administratie zelf doen, maar u zult niet de eerste ondernemer zijn die hier een broertje dood aan heeft. Wij nemen de administratieve lasten graag van u over, zodat u zich volledig kunt richten op uw eigen werkzaamheden. Maak vrijblijvend een afspraak voor onze tarieven.
Bron: ikgastarten.nl
29-08-2017
Als startende ondernemer is het aantrekkelijk om in eerste instantie vanuit huis te gaan werken. Je hoeft niet te investeren in een bedrijfsruimte en een werkkamer is snel ingericht. Maar mag dit zomaar en is dit fiscaal aftrekbaar? Lees aan welke regels je gebonden bent als je vanuit huis onderneemt.
De meeste ondernemers die een bedrijf aan huis beginnen zijn eenmanszaken. De stap is ook niet zo groot: je schrijft je in bij de Kamer van Koophandel en kunt als ondernemer gaan en staan waar je wilt. Te beginnen in huis, in jouw werkkamer, zolder of zelfs aan de keukentafel.
Veel starters die deze mogelijkheid hebben, kiezen er dan ook voor om in eerste instantie vanuit huis te werken. Thuiswerken heeft nou eenmaal zijn voordelen.
Je hoeft niet iedere dag op en neer te reizen, kunt je eigen werktijden bepalen en bespaart geld aan het huren of kopen van een bedrijfspand.
Tot zover de ideale situatie, want als zelfstandige professional die vanuit huis werkt, moet je je wel aan de regels van de overheid én gemeente houden. Maar laat je niet afschrikken, want je kunt ze hieronder allemaal afvinken.
Controleer het bestemmingsplan
Laten we eerst eens kijken naar wat de wet zegt over een bedrijf aan huis starten. In een woonhuis dus. Dat woonhuis heeft volgens het bestemmingsplan een woonbestemming.
En dus is er in veel gevallen expliciete toestemming van de gemeente nodig om thuis een bedrijf te beginnen. Of je moet een vrij beroep hebben, dat we hieronder zullen bespreken.
Een horecaonderneming of een zaak in de detailhandel vanuit huis beginnen is bijvoorbeeld überhaupt niet mogelijk.
Het zou ook vreemd zijn als jouw buren plots een Praxis-filiaal openen, de andere buren vervolgens ook franchisenemer worden en jouw wijk zijn woonkarakter verliest door in een bedrijventerrein te veranderen.
Check de regelgeving over thuiswerken
Het volgende aandachtspunt om vanuit huis te mogen werken is jouw beroep, want daarin maakt de gemeente onderscheid. Iedereen die een vrij beroep uitoefent mag dit thuis doen. Althans, onder een aantal voorwaarden waardoor jouw huis een woonhuis blijft.
Een vrij beroep is niet altijd even gemakkelijk te definiëren, maar op Wikipedia is een lijst te vinden met voorbeelden. Denk aan:
Deze ZZP'ers hoeven dus niet eerst toestemming te vragen bij de gemeente om thuis te werken. Het is dan ook niet vreemd dat juist deze beroepsgroepen vaak vanuit huis werken.
Wel moeten zij zich aan een aantal regels houden.
De meeste gemeenten hebben besloten dat er maximaal 1/3 van je woning dienst mag doen als bedrijfsruimte.
Vraag voor de zekerheid bij jouw gemeente na of deze voorwaarden ook voor jou gelden.
Verder mag jouw bedrijf aan huis geen overlast veroorzaken: je woont in een woonwijk en hebt dus rekening met elkaar te houden.
Vandaar dat je dus geen horecaonderneming mag starten aan huis: de muziek en (beschonken) gasten zorgen voor een hoop lawaai.
Ook een timmerman mag niet zomaar een werkplaats in de tuin maken in verband met geluidsoverlast van de werkzaamheden. Verder moet je de onderneming low-profile houden.
Geen neonverlichting aan het raam om de automobilisten op de doorgaande weg te attenderen dat ze voor een psychisch consult bij jou terechtkunnen. Een apart naambordje naast de voordeur mag dan weer wel.
Niet alle beroepsgroepen mogen vanuit thuis werken
Als je geen vrij beroep hebt, dien je altijd eerst toestemming te vragen bij de gemeente om een bedrijf aan huis te starten.
De gemeente zal dan het bestemmingsplan moeten aanpassen of ontheffing aanvragen. Dit beleid kan overigens per gemeente verschillen.
Verder hangt het af van het soort beroep dat je uitoefent. Tegen een kleinschalige webshop zal niet veel bezwaar zijn, de eerder genoemde timmerman zal toch echt een externe werkplaats moeten huren.
Als je ontheffing krijgt, gelden de hierboven genoemde regels: je mag dus maximaal 1/3 van jouw woonruimte gebruiken voor je bedrijf. En dus niet van jouw huis een kantoorpand maken om vervolgens bij je partner te gaan wonen.
Nu zijn er natuurlijk altijd ondernemers die deze regels aan hun laars lappen of geen toestemming aan de gemeente vragen.
Dat is uiteraard voor eigen risico, maar als de buren gaan klagen – bijvoorbeeld over geluidsoverlast of omdat jouw klanten alle parkeerplaatsen in de straat gebruiken - kan de gemeente in het uiterste geval jouw bedrijf sluiten.
Thuiswerken in een koop- of huurhuis
Of je nu vanuit een koop- of huurhuis onderneemt, dat maakt op zich niet uit. Het enige verschil tussen koop of huur zit hem in de fiscale afhandeling.
Bij een huurhuis wordt de oppervlakte van de werkruimte naar rato van de huursom berekend, bij een koophuis kijkt de fiscus naar een deel van de koopsom en heb je ook nog met hypotheekrenteaftrek te maken.
Benut de fiscale voordelen
Zoals bij alle ondernemingen kun je als je extern bedrijfsruimte huurt of koopt, deze kosten aftrekken als bedrijfskosten. Als je vanuit huis werkt, geldt dit in principe niet.
Er zijn uitzonderingen mogelijk, maar dan moet het werkgedeelte een aparte opgang hebben en volledige eigen (sanitaire) voorzieningen hebben, zodat de fiscus dit als een bedrijfspand ziet.
Daar komt bij dat het grootste deel van je inkomen ook daadwerkelijk in dit kantoor verdiend moet worden. De Belastingdienst heeft een goede tool ontwikkeld om te checken of dit op jouw woning van toepassing is.
De kosten voor de inrichting van de werkruimte zijn in de meeste gevallen ook niet aftrekbaar. De inventaris (bureau, stoel, lamp), het schilderwerk en energiekosten komen dus allemaal voor eigen rekening.
De apparaten die je gebruikt voor je werk vallen dan weer wel onder bedrijfskosten. Een laptop, koptelefoon, printer, telefoon of vakliteratuur is fiscaal aftrekbaar.
Bron: ikgastarten.nl